Home

Rechtbank Amsterdam, 22-07-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5317, AWB - 18 _ 2117

Rechtbank Amsterdam, 22-07-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5317, AWB - 18 _ 2117

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
22 juli 2019
Datum publicatie
19 augustus 2019
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2019:5317
Formele relaties
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2117

Inhoudsindicatie

Aanslag waterschapsbelasting 2015, WOZ-waarde. Beroep niet-tijdig en beroep tegen reëel besluit. Artikel 131 Waterschapswet. Beslistermijn opgeschort. Uitspraak op bezwaar te vroeg gedaan, beroep gegrond. Geen pkv bezwaar.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 18/2117 en 18/5617

(gemachtigde: [naam] ),

en

de heffingsambtenaar van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder

(gemachtigden: mr. A.J. van Griethuijsen en [naam] ).

Procesverloop

Op 30 september 2017 heeft verweerder voor de objecten [woning 1] en [woning 2] aan eiser een gecombineerde aanslag waterschapsbelasting 2015 opgelegd van € 110,90.

Eiser heeft op 21 maart 2018 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.

Bij uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de aanslag gegrond verklaard en de aanslag verminderd naar € 105,09.

Eiser heeft ook tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.

Bij brief van 19 april 2019 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat de aanslag is vernietigd omdat de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam de onderliggende WOZ-waarden heeft vernietigd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2019. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigden.

Overwegingen

Beroep niet-tijdig

1. Eiser stelt dat de termijn om te beslissen op zijn bezwaar op 24 december 2017 was verstreken. Eiser heeft verweerder vervolgens op 1 januari 2018 en 23 februari 2018 in gebreke gesteld en een dwangsom aangezegd.

2. Verweerder stelt dat het niet mogelijk was om eerder op het bezwaar te beslissen, omdat eiser zijn bezwaar nog niet had gemotiveerd en de gemeente Amsterdam nog geen aangepaste WOZ-waarden had doorgegeven.

3. De rechtbank overweegt als volgt. Met het doen van de uitspraak op bezwaar is tegemoetgekomen aan eisers verzoek tot het nemen van een beslissing. Eiser heeft daarom geen belang meer bij zijn beroep tegen het niet-tijdig beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank zal dit beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.

4. De beslissing van verweerder om geen dwangsom te betalen, maakt onderdeel uit van deze beroepsprocedure.1 Om de vraag te kunnen beantwoorden of verweerder een dwangsom heeft verbeurd, onderzoekt de rechtbank of verweerder de uitspraak op bezwaar tijdig heeft gedaan.

5. Uit artikel 121, eerste lid, onder d, van de Waterschapswet (Wschw) volgt dat voor de watersysteemheffing ter zake van gebouwde onroerende zaken als heffingsmaatstaf geldt de waarde die voor de onroerende zaak wordt bepaald op de voet van de Wet waardering onroerende zaken (de WOZ-waarde). De WOZ-waarde wordt vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente. Bezwaren tegen de vastgestelde WOZ-waarde moeten worden ingediend bij de heffingsambtenaar van de gemeente.

6. Verweerder is afnemer van de WOZ-waardegegevens. Dit houdt in dat verweerder enerzijds gebonden is aan een WOZ-beschikking van de gemeente, maar anderzijds lijdelijk is met betrekking tot de totstandkoming daarvan.2 Dat heeft onder meer tot gevolg dat, als een belanghebbende bezwaar maakt tegen zowel de aanslag waterschapsbelasting als de daaraan ten grondslag liggende WOZ-waarde, de termijn voor de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag waterschapsbelasting van rechtswege wordt opgeschort totdat de WOZ-waardebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan. Dit is bepaald in artikel 131 van de Wschw.

7. De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat verweerder in dat geval pas uitspraak op het bezwaar mag doen als de WOZ-waarde onherroepelijk vaststaat. Indien verweerder eerder uitspraak op bezwaar doet, moet die uitspraak worden vernietigd:

“Artikel 131 van de Waterschapswet strekt ertoe te voorkomen dat afzonderlijke procedures bij de belastingrechter worden gevoerd over feiten en omstandigheden die van belang zijn voor zowel de heffing van de waterschapsomslag als voor de vaststelling van de WOZ-waarde (Kamerstukken II 1996/97, 25 037, nr. 3, blz. 21 en 22 en blz. 26 en 27). In overeenstemming met die strekking moet het artikel aldus worden uitgelegd dat in een geval als het onderhavige, waarin zowel bezwaar is gemaakt tegen een WOZ-beschikking als tegen een aanslag in de waterschapsomslag betreffende de onroerende zaak waarop die beschikking betrekking heeft, op het laatstbedoelde bezwaar eerst uitspraak mag worden gedaan nadat de WOZ-beschikking onherroepelijk is komen vast te staan (vgl. HR 28 juni 2002, nr. 36957, LJN AE4722, BNB 2002/305). Indien de heffingsambtenaar met betrekking tot de waterschapsomslag uitspraak op bezwaar doet voordat de WOZ-beschikking onherroepelijk vaststaat, dient die uitspraak te worden vernietigd, en dient de heffingsambtenaar te wachten met het doen van uitspraak totdat de WOZ-beschikking wel onherroepelijk vaststaat.” 3

8. In dit geval heeft eiser bezwaar gemaakt tegen zowel de aanslag waterschapsbelasting als de daaraan ten grondslag liggende WOZ-waarden. De gemeente heeft eind april 2018 uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de WOZ-waarden. Tegen deze uitspraak is door eiser beroep ingesteld. De WOZ-waarden stonden daarom op 23 februari 2018 nog niet onherroepelijk vast, zodat de beslistermijn voor de uitspraak op het bezwaar tegen de aanslag waterschapsbelasting was opgeschort. Verweerder was op het moment van de ingebrekestelling dus nog niet in verzuim, zodat eiser geen aanspraak kan maken op een dwangsom.

Beroep tegen het besluit van 3 augustus 2018

9. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar maakt ook onderdeel uit van deze procedure.4 Eiser voert in dit beroep aan dat verweerder prematuur uitspraak op bezwaar heeft gedaan, omdat de WOZ-waarden nog niet onherroepelijk vaststaan. Verder komt hij op tegen de behandeling van zijn bezwaar. Eiser stelt tot slot dat verweerder de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden, omdat het bezwaar gegrond is verklaard.

10. Verweerder betwist dat de uitspraak op bezwaar te vroeg is gedaan. Voor een proceskostenvergoeding in bezwaar bestaat volgens verweerder geen aanleiding, omdat geen sprake is van een aan hem te verwijten onrechtmatigheid.

11. De rechtbank heeft in overweging 8 vastgesteld dat de termijn om te beslissen op het bezwaar was opgeschort door de bezwaar- en beroepsprocedure over de WOZ-waarden. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat op 3 augustus 2018 nog geen uitspraak in deze beroepsprocedure was gedaan. Verweerder heeft de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2018 dus gedaan voordat de WOZ-beschikking onherroepelijk vaststond, hetgeen in strijd is met artikel 131 Wschw. Eisers beroep is daarom gegrond en de rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen.

12. Met het oog op finale geschilbeslechting ziet de rechtbank nog wel aanleiding een oordeel te geven over eisers beroepsgrond dat verweerder de proceskosten in bezwaar had moeten vergoeden.

13. Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

14. De rechtbank stelt vast dat eisers gemachtigde een beroepsmatige rechtsbijstandverlener is. Bij een gegrond bezwaar of beroep kan verweerder dus in de proceskosten worden veroordeeld.5

15. De rechtbank overweegt dat wanneer in de bezwaarprocedure tegen een aanslag waterschapsbelasting wordt opgekomen tegen de onderliggende WOZ-waarde, de uitspraak op bezwaar van verweerder afhankelijk wordt van de WOZ-beschikking van de gemeente Amsterdam. Verweerder moet zich in de uitspraak op bezwaar immers conformeren aan de WOZ-beschikking (zie overwegingen 5 en 6). Verweerder heeft bij een gewijzigde WOZ-waarde dus geen andere mogelijkheid dan het bezwaar gegrond te verklaren en de aanslag waterschapsbelasting aan te passen overeenkomstig de nieuwe WOZ-waarde. Naar het oordeel van de rechtbank is de gegrondverklaring van het bezwaar in een dergelijk geval niet gelegen in een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder is dan geen proceskostenvergoeding voor de bezwaarprocedure verschuldigd. Dit kan slechts anders zijn wanneer het bezwaar ook om andere redenen gegrond is.

16. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2018 is gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

17. De rechtbank bepaalt ook dat verweerder aan eiser ook het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;

- wijst het verzoek om betaling van een dwangsom af;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2018 gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 3 augustus 2018;

- draagt verweerder op uitspraak op het bezwaar te doen met inachtneming van artikel 131 van de Waterschapswet;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-;

- draagt verweerder op het griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breugem, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2019.

griffier

rechter

Rechtsmiddel