Home

Rechtbank Amsterdam, 06-12-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7052, AWB 21/2798

Rechtbank Amsterdam, 06-12-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7052, AWB 21/2798

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
6 december 2021
Datum publicatie
22 december 2021
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2021:7052
Zaaknummer
AWB 21/2798

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft ten onrechte geen PKV in bezwaar toegekend. Er is sprake van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 21/2798

(gemachtigde: mr. M. Lagas),

en

( [heffingsambtenaar] ).

Procesverloop

Op 20 april 2021 heeft de heffingsambtenaar aan [eiser] een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.

Met een uitspraak op bezwaar van 18 mei 2021 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd.

[eiser] heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 10 november 2021. [eiser] en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De heffingsambtenaar heeft aan [eiser] een naheffingsaanslag opgelegd, omdat [eiser] op 3 april 2021 parkeerde zonder parkeergeld te betalen. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd, omdat gebleken was dat [eiser] toch voldoende parkeergeld had betaald. De heffingsambtenaar had dit eerst niet gezien, omdat [eiser] zich in de verkeerde zone had aangemeld. De heffingsambtenaar zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden.

2. In beroep voert [eiser] aan dat de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding had moeten toekennen in bezwaar, omdat de naheffingsaanslag is opgelegd vanwege een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Als de heffingsambtenaar namelijk zorgvuldiger te werk was gegaan, had de heffingsambtenaar al vóór het opleggen van de aanslag gezien dat [eiser] wel parkeergeld – en ook voldoende parkeergeld – had betaald, maar dat [eiser] zich alleen per abuis aangemeld had in een andere zone.

3. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De aanslag is namelijk het gevolg van een fout van [eiser] . Hij meldde zich immers in de verkeerde zone aan.

4. De rechtbank overweegt als volgt. Op de zitting heeft de heffingsambtenaar te kennen gegeven dat de gemeente in de periode tussen de controle, te weten 3 april 2021, en het opleggen van de naheffingsaanslag, te weten 20 april 2021, in het systeem had kunnen zien dat [eiser] in een andere zone wel betaald had. Omdat de heffingsambtenaar ten tijde van het opleggen van de aanslag over informatie beschikte of redelijkerwijs kon beschikken waaruit volgt dat [eiser] op het moment van de controle parkeerbelasting had voldaan, was het onzorgvuldig om dit niet te raadplegen alvorens de aanslag op te leggen. Het raadplegen van het systeem is ook niet zo tijdsintensief, dat dit niet van de heffingsambtenaar mag worden verwacht. Gelet op deze omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid.

5. Dit betekent dat het beroep gegrond is. De rechtbank vernietigt de bestreden uitspraak voor zover het de beslissing op het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar betreft en bepaalt dat de rechtsgevolgen voor het overige in stand blijven.

6. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld.

7. Voor de bezwaarfase worden de kosten vastgesteld op een bedrag van € 132,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265,- en een wegingsfactor 0,5). Door toepassing van een wegingsfactor 0,5 wordt aangesloten bij de lijn die de gerechtshoven met elkaar hebben afgesproken.1

8. Voor de beroepsfase worden de kosten vastgesteld op een bedrag van € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De reden dat in de beroepsfase van een lagere dan de gemiddelde wegingsfactor wordt uitgegaan is dat het beroep uitsluitend gericht is tegen de proceskostenveroordeling in bezwaar.

9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de bestreden uitspraak voor zover daarbij de proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar niet zijn toegekend;

-

draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 49,- aan [eiser] te vergoeden;

-

veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 506,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Oldekamp-Bakker, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 december 2021.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel