Home

Rechtbank Amsterdam, 18-11-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7869, AMS 20/5631

Rechtbank Amsterdam, 18-11-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:7869, AMS 20/5631

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
18 november 2021
Datum publicatie
24 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2021:7869
Zaaknummer
AMS 20/5631

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft terecht voor de overbruggingsuitkering en voor het voorlopig AOW-pensioen gekort. Betrokkene woont of werkt sinds 2013 niet in Nederland

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 20/5631

en

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Procesverloop

Met een besluit van 11 mei 2020 (het primaire besluit I) heeft de Svb met terugwerkende kracht per [geboortedatum] 2019 een overbruggingsuitkering1 (OBR) toegekend aan [eiser] .

Met een besluit van 30 juli 2020 (het primaire besluit II) heeft de Svb per 20 november 2020 een voorlopig AOW-pensioen2 toegekend aan [eiser] .

Met een besluit van 28 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van [eiser] ongegrond verklaard.

[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 24 augustus 2021.

[eiser] is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging

1. [eiser] is geboren op [geboortedatum] 1954. In 2013 is hij geëmigreerd naar de Filipijnen. Op 4 januari 2020 heeft [eiser] een aanvraag ingediend voor een OBR. Met het primaire besluit I heeft de Svb [eiser] met terugwerkende kracht een OBR toegekend per 20 juli 2019. Als verzekeringsperiode is aangemerkt de periode van 20 juli 1969 tot 20 juli 2019. Er is een korting toegepast van 12%, omdat [eiser] volgens de Svb zes jaren, van 19 februari 2013 tot 20 juli 2019, niet verzekerd is geweest.

2. Op 23 juli 2020 heeft [eiser] een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen. Met het primaire besluit II heeft de Svb per 20 november 2020 voorlopige AOW naar 86% toegekend. De Svb heeft daarbij vastgesteld dat [eiser] niet verzekerd was voor de AOW in de periode van 19 februari 2013 tot 20 november 2020, een periode van zeven jaar, en daarom een korting van 14% toegepast.

3. Met het bestreden besluit heeft de Svb de bezwaren van [eiser] tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard, omdat [eiser] voor de OBR over de periode van 19 februari 2013 tot 20 juli 2019 en voor het voorlopige AOW-pensioen over de periode 19 februari 2013 tot 20 november 2020 niet verzekerd is voor de AOW. Dat [eiser] in de jaren 1967 tot en met 1970 en in 2020 premie voor de AOW heeft afgedragen, kan er niet toe leiden dat eiser vanaf 19 februari 2013 als verzekerd voor de AOW wordt geacht, omdat [eiser] vanaf dat moment niet heeft gewoond of gewerkt in Nederland.

Standpunt van [eiser]

4. [eiser] voert – samengevat – aan dat hij het niet eens is met de toegepaste korting op de OBR en het voorlopige AOW-pensioen. [eiser] stelt dat hij in totaal 44 jaar AOW-premie heeft betaald, namelijk tot en met februari 2013. [eiser] begrijpt verder niet waarom de verzekeringsperiode aanvangt op 20 november 1970, terwijl hij in de jaren 1967, 1968, 1969 en 1970 ook AOW-premie heeft betaald. Volgens [eiser] heeft hij ook in 2020 AOW-premie afgedragen.

Het oordeel van de rechtbank

Overbruggingsuitkering

5. Niet in geschil is dat [eiser] sinds februari 2013 op de Filipijnen woont. De rechtbank dient in de eerste plaats de vraag te beantwoorden of de Svb terecht [eiser] om die reden als niet verzekerd acht voor de OBR over de periode 19 februari 2013 tot 20 juli 2020.

6. De rechtbank stelt voorop dat, kortgezegd, verzekerd is voor de AOW, degene die in Nederland woont of werkt.3 Uit artikel 10, eerste lid onder a, van de OBR volgt dat voor elk kalenderjaar dat een rechthebbende na het bereiken van de aanvangsleeftijd, maar voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, niet verzekerd is geweest voor de AOW, een korting wordt toegepast van 2 % op de overbrugginsuitkering. Ingevolge artikel 15, vijfde lid, van de OBR eindigt de overbruggingsuitkering op de dag dat de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt.

7. De rechtbank stelt vast dat [eiser] vanaf februari 2013 niet meer woont of werkt in Nederland. De Svb heeft [eiser] daarom terecht als niet verzekerd voor de AOW geacht. De periode van 20 juli 1969 tot 20 juli 2019 wordt voor de OBR als verzekeringsperiode gehanteerd, omdat [eiser] op 20 juli 2019 65 jaar is geworden. In die verzekeringsperiode is [eiser] dus voor zes jaar, tussen 2013 en 2019, niet verzekerd geweest voor de AOW, daarom heeft de Svb terecht een korting toegepast van in totaal 12%.

Voorlopige AOW-pensioen

8. De tweede vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiser] niet verzekerd is voor het voorlopige AOW-pensioen over de periode 19 februari 2013 tot 20 november 2020.

8. Naar het oordeel van de rechter is de Svb er terecht van uitgegaan dat [eiser] vanaf februari 2013 niet meer is verzekerd voor de AOW, omdat hij niet woonde of werkte in Nederland. Per kalenderjaar dat [eiser] niet verzekerd is, wordt ingevolge artikel 12 van de AOW een korting van 2% toegepast. In dit geval betreft het een periode van zeven jaar, daarom heeft de Svb terecht een korting van 14% toegepast.

AOW-premie

9. De omstandigheid dat [eiser] in eerdere jaren dan de ingangsdatum van de verzekeringsperiode voor zijn AOW-pensioen (die aanvangt op 20 november 1970), namelijk in 1967, 1968, 1969 en 1970 AOW-premie heeft betaald, maakt het voorgaande niet anders. De verzekeringsperiode voor zijn AOW-pensioen, bedraagt vijftig jaar voorafgaand aan de pensioendatum. De ingangsdatum van de verzekeringsperiode kan dus veranderen in samenhang met een verandering van de AOW-leeftijd. [eiser] heeft op 20 november 2020 de voor hem geldende AOW-leeftijd van 66 jaar en 4 maanden4 bereikt en daarom begint de verzekeringsperiode van de AOW voor hem, vijftig jaar eerder, op 20 november 1970. De omstandigheid dat hij, zoals hij heeft gesteld, eerder premie heeft betaald maakt dit niet anders. Ter zitting heeft de Svb verklaard dat voor zover [eiser] in de jaren 1967, 1968, 1969 en 1970 ten onrechte premie heeft betaald, hij bij de Belastingdienst mogelijk een beroep kan doen op premierestitutie. Bij de Svb kan [eiser] ook een aanvraag indienen voor premierestitutie voor premies betaald in de laatste vijf jaar, als [eiser] van mening is dat hij ten onrechte premie heeft betaald, bijvoorbeeld omdat dit is ingehouden op pensioen of loon en hij in de veronderstelling was dat hij verzekerd was.

Conclusie

10. De Svb heeft [eiser] terecht voor de OBR voor een periode van zes jaar en voor het voorlopig AOW-pensioen voor een periode van zeven jaar gekort voor respectievelijk 12% en 14%.

11. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.

12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr.N. Bissumbhar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2021.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel