Home

Rechtbank Amsterdam, 14-01-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:472, AWB - 20 _ 6745

Rechtbank Amsterdam, 14-01-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:472, AWB - 20 _ 6745

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
14 januari 2022
Datum publicatie
23 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2022:472
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6745

Inhoudsindicatie

Het bezwaar tegen de vaststelling van de WOZ-waarde is terecht niet-ontvankelijk verklaard, een nadien opgekomen reden kan er niet toe leiden dat een inmiddels plaatsgevonden niet verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 20/6745

en

( [heffingsambtenaar] ).

Partijen worden hierna [eiser] en de heffingsambtenaar genoemd.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 31 maart 2019 de waarde op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgesteld van de onroerende zaken [adres] [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 3] te Amsterdam. Voor het kalenderjaar 2019 is de waarde voor [adres] [nummer 1] bepaald op € 570.000,- en voor [adres] [nummer 2] en [nummer 3] elk op € 721.000,-.

Met de uitspraak op bezwaar van 14 december 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.

De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 20 december 2021. [eiser] was aanwezig. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door taxateur [naam taxateur] .

Overwegingen

1. [eiser] is eigenaar van de onroerende zaken. Hij is in bezwaar gegaan omdat hij vindt dat de waarden van de onroerende zaken te hoog zijn vastgesteld.

2. Met het bestreden besluit heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiser] niet binnen de termijn bezwaar heeft gemaakt.

3. [eiser] heeft toegelicht dat hij te laat was met het maken van bezwaar, omdat pas in de laatste maanden van 2019 duidelijk werd wat de negatieve gevolgen zijn van het feit dat de [adres] ten onrechte in de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) staat geregistreerd als een eenheid. Hierdoor bestaat er niet voor elk object afzonderlijk recht op een parkeervergunning. Daardoor is het moeilijker geworden om huurders te vinden voor de afzonderlijke objecten en zijn de objecten minder waard geworden. [eiser] vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden daarom te hoog heeft vastgesteld.

Het oordeel van de rechtbank

4. Voordat de rechtbank de zaak inhoudelijk kan beoordelen, moet de rechtbank beoordelen of de heffingsambtenaar het bezwaar van [eiser] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

5. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken.1 De termijn van zes weken vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de aanslag.2 In dit geval is de bezwaartermijn begonnen te lopen vanaf 1 april 2019. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.3 Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 6 januari 2020 te laat is ingediend. De vraag is of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft.4 De rechtbank vindt dat hiervan geen sprake is en licht dat als volgt toe.

6. Verschoonbare termijnoverschrijding is aan de orde indien een belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Een zodanig geval doet zich hier niet voor. [eiser] was immers wel in staat om binnen de wettelijke bezwaartermijn bezwaar te maken tegen de waardebeschikking, maar heeft dat niet gedaan omdat hij daartoe (binnen de bezwaartermijn) geen reden had. Een nadien opgekomen reden kan er echter niet toe leiden dat een inmiddels plaatsgevonden niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt.

7. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie

8. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt geen gelijk.

9. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?