Rechtbank Amsterdam, 14-01-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:474, AWB - 20 _ 6830
Rechtbank Amsterdam, 14-01-2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:474, AWB - 20 _ 6830
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 14 januari 2022
- Datum publicatie
- 23 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2022:474
- Zaaknummer
- AWB - 20 _ 6830
Inhoudsindicatie
De rechtbank vindt dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het taxatierapport dat eiser heeft overgelegd kan niet gevolgd worden. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6830
en
( [heffingsambtenaar] ).
Partijen worden hierna [eiser] en de heffingsambtenaar genoemd.
Procesverloop
De heffingsambtenaar heeft in de beschikking van 29 februari 2020 de waarde van de onroerende zaak [adres 1] te Amsterdam (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2020 op grond van de Wet Waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgesteld op € 337.000,-.
[eiser] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van
10 november 2020 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 december 2021. [eiser] was aanwezig. De heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, vergezeld door taxateur [naam taxateur] .
Overwegingen
1. [eiser] is eigenaar en gebruiker van de woning. Het gaat om een bovenwoning met balkon en berging. De oppervlakte van de woning is ongeveer 64 m².
2. [eiser] vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde te hoog heeft vastgesteld. Hij vindt dat de waarde van de woning vastgesteld moet worden op € 300.000,- en heeft dat onderbouwd met een door hem overgelegd taxatierapport van 29 april 2019.
3. De heffingsambtenaar vindt dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Het is aan de heffingsambtenaar om dat aannemelijk te maken. Hiervoor heeft de heffingsambtenaar in beroep verwezen naar drie vergelijkbare woningen, die binnen een jaar voor of na de waardepeildatum 1 januari 2019 zijn verkocht. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar ter indicatie van het geldende waardeniveau nog gewezen op de verkoop van twee woningen in dezelfde straat als de woning van [eiser] .
4. De rechtbank vindt dat de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar heeft geselecteerd voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van [eiser] qua type woning, ligging, kwaliteit, onderhoud en bouwjaar. Voor zover sprake is van verschillen, heeft de heffingsambtenaar daar voldoende rekening mee gehouden. De heffingsambtenaar heeft verder voldoende onderbouwd waarom de waarde uit het taxatierapport dat [eiser] heeft overgelegd, niet gevolgd kan worden. Dit taxatierapport is namelijk opgesteld voor een ander doel, namelijk voor een financiering. Verder heeft het taxatierapport een andere peildatum, is bij de vergelijkingsobjecten geen rekening gehouden met een erfpactcorrectie en zijn twee van de vergelijkingsobjecten, [adres 2] [nummer 1] en [nummer 2] , verkocht in 2017 en daarmee te ver van de waardepeildatum 1 januari 2019. De vergelijkingsobjecten uit het taxatierapport van [eiser] zijn dus niet beter vergelijkbaar met de woning van
[eiser] dan de vergelijkingsobjecten die de heffingsambtenaar heeft geselecteerd.
5. De conclusie is dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is dus ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: