Home

Rechtbank Amsterdam, 22-06-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3880, 81/125389-22 (Promis)

Rechtbank Amsterdam, 22-06-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:3880, 81/125389-22 (Promis)

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
22 juni 2023
Datum publicatie
26 juni 2023
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2023:3880
Zaaknummer
81/125389-22 (Promis)

Inhoudsindicatie

Belastingadviseur veroordeeld voor medeplegen van doen van onjuiste aangiften en valsheid in geschrift, alsmede het opzettelijk vals opmaken en voorhanden hebben van geschriften ter onderbouwing van die aangiften. Taakstraf 50 uern en beroepsverbod 3 jaar.

Uitspraak

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 81/125389-22 (Promis)

Datum uitspraak: 22 juni 2023

Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1946,

wonende op het adres [adres] , [plaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 juni 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H.J. Hart, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. P.J. van Hagen en L.M. Smithuijsen, naar voren hebben gebracht.

2 Inleiding

De Belastingdienst stelt in het kader van haar aanpak systeemfraude betreffende aangiften inkomstenbelasting jaarlijks een onderzoek in. Bij systeemfraude wordt misbruik gemaakt van het systeem van de Belastingdienst. Het valt de Belastingdienst in 2015 op dat er door [naam maatschap] (hierna: de maatschap), een maatschap van belastingadviseurs, veel aangiften worden ingediend met daarin een aftrek voor specifieke zorgkosten. Bij de Belastingdienst ontstaat het vermoeden dat de maten in deze maatschap, waaronder verdachte, onjuiste aangiften indienen voor hun klanten en ter onderbouwing hiervan valse bescheiden aanleveren. Naar aanleiding van dit vermoeden van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting en valsheid in geschrift, is eind 2016 het strafrechtelijk onderzoek Parelmoer gestart tegen onder andere verdachte. Dit onderzoek richt zich met betrekking tot verdachte op zeven Belastingaangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: belastingaangiften) over de jaren 2014 of 2015, die verdachte voor particuliere klanten zou hebben ingevuld en/of ingediend. Deze belastingaangiften zijn allemaal in de tenlastelegging onder feit 1 opgenomen. Daarnaast richt het onderzoek zich op zeven geschriften die verdachte ter onderbouwing van voornoemde aangiften valselijk zou hebben opgemaakt. Zes van deze geschriften zijn in de tenlastelegging onder feit 2 opgenomen.

Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting – samengevat ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:

1. het medeplegen en/of doen plegen van) het in de periode van 27 februari 2015 tot en met 4 mei 2016 op verschillende plaatsen in Nederland opzettelijk onjuist doen van bij de belastingwet voorziene aangiften inkomstenbelasting waardoor te weinig belasting werd geheven

en/of

(het medeplegen en/of doen plegen van) het in de periode van 1 februari 2015 tot en met 4 mei 2016 op verschillende plaatsen in Nederland bij de belastingwet voorziene aangiften inkomstenbelasting valselijk opmaken dan wel vervalsen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;

2. ( het medeplegen en/of doen plegen van) het in de periode van 30 juni 2015 tot en met 17 oktober 2016 op verschillende plaatsen in Nederland valselijk opmaken dan wel vervalsen van dieetbevestigingen en/of verklaringen omtrent onbedoeld vochtverlies, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken

en/of

(het medeplegen van) het in de periode van 30 juni 2015 tot en met 10 augustus 2017 op verschillende plaatsen in Nederland valse dan wel vervalste geschriften voorhanden hebben, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die geschriften bestemd waren tot gebruik als waren zij echt en onvervalst.

De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

4 Waardering van het bewijs

4.1.

Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Daartoe voert zij het volgende aan. Met betrekking tot feit 1 heeft verdachte de in de tenlastelegging genoemde belastingaangiften onjuist gedaan. Verdachte heeft aftrekposten opgevoerd voor niet onderbouwde aandoeningen en kosten. Verdachte heeft door het doen van die aangiften op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet gehad op het doen van een onjuiste aangifte inkomstenbelasting. Verdachte kan hierbij als medepleger of als doen pleger worden aangemerkt. Door het voorgaande kan eveneens worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het doen plegen dan wel medeplegen van valsheid in geschrifte.

Met betrekking tot feit 2 kan worden bewezen dat verdachte zes geschriften valselijk heeft opgemaakt of doen opmaken. Dit terwijl hij wist (of in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaardde) dat de inhoud hiervan in strijd was met de waarheid. Hij wist daarnaast ook dat deze geschriften bestemd waren tot gebruik als waren zij echt en onvervalst. Verdachte kan met betrekking tot dit feit als medepleger en/of als doen pleger worden aangemerkt. Ook kan worden bewezen dat verdachte deze geschriften voorhanden heeft gehad.

4.2.

Het standpunt van de verdediging

De advocaten van verdachte hebben zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de belastingaangiften onjuist zijn gedaan. De strafrechter moet voorzichtigheid betrachten bij het beoordelen van de onjuistheid van een belastingaangifte, omdat de belastingwetgeving complex en voor meerdere uitleg vatbaar is. Daarnaast heeft verdachte geen opzet gehad op het doen van onjuiste belastingaangiften. De Hoge Raad is streng bij het aannemen van voorwaardelijk opzet wanneer wordt gesteld dat een adviseur te weinig onderzoek heeft gedaan naar de informatie die ten behoeve van de aangifte door de cliënt is verstrekt. Tot slot kan verdachte niet als pleger, medepleger of doen pleger van het plegen van dit feit worden aangemerkt. Feit 1 kan daarom niet worden bewezen.

Feit 2 kan niet worden bewezen, omdat verdachte geen wetenschap had van de onjuistheid van de in de tenlastelegging genoemde geschriften en daarmee de opzet dus niet kan worden bewezen. Verdachte dient van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

4.3.

Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het medeplegen van het doen van onjuiste belastingaangiften en het plegen van valsheid in geschrift (feit 1) en valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse geschriften (feit 2) bewezen.

Dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, kan echter niet voor alle in de tenlastelegging genoemde geschriften worden bewezen. Daarom komt de rechtbank met betrekking tot deze onderdelen tot een partiële vrijspraak.

De rechtbank komt tot deze conclusies op grond van het volgende.

4.3.1.

Feit 1: het onjuist doen van aangifte inkomstenbelasting en valsheid in geschrift

Bij de beoordeling van het onder 1 ten laste gelegde zal de rechtbank niet alle in het dossier genoemde posten bespreken. Van een onjuiste aangifte is namelijk al sprake indien één aftrekpost onterecht of voor een te hoog bedrag is opgevoerd.

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.1

4.3.1.1. Algemeen

Verdachte heeft verklaard dat voor alle in de tenlastelegging genoemde belastingaangifte geldt dat hij deze in het bijzijn van de klant (de belastingplichtige) heeft ingevuld, en dat hij zoveel mogelijk aftrekkosten probeerde op te voeren voor zijn klanten. Over zijn werkwijze heeft hij verklaard dat hij de aangifte op papier invult op basis van de aangifte van het jaar ervoor, de stukken die de klant overlegt en wat de klant hem vertelt. Verdachte geeft de aangifte vervolgens aan de klant om te ondertekenen. De klant diende de aangifte vervolgens zelf in,2 of de aangifte werd door de secretaresse van verdachte via aangiftesoftware (elektronisch) ingediend.3

Verdachte heeft daarnaast verklaard dat hij exact weet onder welke voorwaarden zorgkosten aftrekbaar zijn en dat hij deze voorwaarden ook hanteert. Ook heeft hij verklaard dat hij weet welke aftrekposten opgevoerd mogen worden, op basis van klachten die de klant heeft. Als de huisarts bijvoorbeeld zegt dat een klant moet opletten met het eten van zout, dan is dat voor verdachte voldoende om bij de aangifte als aftrekpost een dieet in te vullen.4 Reiskosten berekent verdachte op basis van een inschatting van de afgelegde afstand (hij verklaart de kaart van Nederland vrij goed te kennen), vermenigvuldigd met de vaste kilometervergoeding. Verdachte gebruikt voor het berekenen van de reiskosten geen hulpmiddelen zoals een routeplanner. Voor reiskosten binnen Hoorn gaat verdachte daarnaast altijd uit van een afstand van 10 kilometer (retour) en onder de post “diverse reiskosten” voert hij een door hemzelf vastgesteld bedrag van € 25,00 op, voor allerlei kleine reiskosten. Hieronder vallen bijvoorbeeld de reiskosten voor een bezoek aan de fysiotherapeut, de apotheek, de huisarts of de mondhygiënist.5

4.3.1.2. Belastingaangiften [persoon 1] en [persoon 2] - dieetkosten

Belastingaangifte 2015 [persoon 1]

De belastingaangifte over 2015 van [persoon 1] (en zijn fiscale partner) is op 4 mei 2016 door de Belastingdienst ontvangen.6 In deze aangifte is een aftrekpost specifieke zorgkosten opgevoerd, bestaande uit onder andere een COPD-dieet, een hypercholesterolemiedieet en een natriumbeperkt dieet.7 heeft verklaard dat hij verdachte heeft verteld dat zijn vrouw aan COPD lijdt, en dat verdachte hierop zei dat hij daar kosten voor kon aftrekken.8 Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [persoon 1] in 2014 een arts had gevraagd om een dieetbevestiging, maar dat de arts deze niet wilde afgeven.9 Verdachte heeft daarnaast verklaard dat iedereen die aan COPD lijdt een COPD-dieet volgt10 en dat de aftrekpost voor een COPD-dieet gekoppeld is aan het hebben van de ziekte COPD.11 Diëtist [naam diëtist] heeft echter verklaard dat die stelling niet klopt. Of iemand met COPD een dieet moet volgen, hangt ervan af in welk stadium van de ziekte de betreffende persoon zich bevindt, maar ook andere factoren zoals voeding, gewicht en beweging spelen hierbij een rol. Een leek kan dat niet beoordelen.12 Nadat de Belastingdienst om stukken ter onderbouwing van de aftrekposten heeft gevraagd, zijn geen stukken betreffende de diëten overlegd.13

Belastingaangifte 2015 [persoon 2]

De belastingaangifte over 2015 van [persoon 2] (en zijn fiscale partner) is op 27 maart 2016 ingediend bij de Belastingdienst.14 In deze aangifte is een aftrekpost specifieke zorgkosten opgevoerd, bestaande uit onder andere dieetkosten.15 Nadat de Belastingdienst om stukken ter onderbouwing van de aftrekposten heeft gevraagd, heeft verdachte onder andere een specificatie van de zorgkosten aan de Belastingdienst verzonden. Hieruit blijkt dat de dieetkosten zien op een dieet in verband met ondervoeding van de vrouw van [persoon 2] .16 heeft echter verklaard dat hij en zijn vrouw geen specifiek dieet hebben gevolgd. Zijn vrouw, [naam vrouw] , heeft dit bevestigd.17 Zij heeft verklaard dat zij nooit bewijsmiddelen aan verdachte heeft laten zien waaruit zou blijken dat zij dergelijke dieetkosten had.18 Nadat verdachte bij het invullen van de aangifte vroeg of [naam vrouw] een dieet volgde, heeft zij dit echter wel bevestigend beantwoord.19 Verdachte zou hierop niet hebben doorgevraagd, maar de dieetkosten direct hebben opgevoerd in de aangifte.20 De huisarts van [naam vrouw] heeft verklaard dat [naam vrouw] zich niet hoefde te houden aan het betreffende dieet.21

Belastingaangiften onjuist gedaan

Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voornoemde personen geen recht hadden op aftrek van dieetkosten. Deze kosten zijn dan ook onterecht als aftrekpost opgevoerd en de belastingaangiften zijn onjuist gedaan.

4.3.1.3. Belastingaangifte [persoon 3] – mantelzorgkosten

De belastingaangifte over 2015 van [persoon 3] is op 20 maart 2016 ingediend bij de Belastingdienst.22 In deze aangifte is een aftrekpost specifieke zorgkosten opgevoerd, bestaande uit onder andere mantelzorgkosten.23

Belastingaangifte onjuist gedaan

De rechtbank stelt vast dat uit de toelichting op de belastingaangifte 2015 en de uitgaven voor specifieke zorgkosten blijkt dat kosten voor mantelzorg niet voor aftrek in aanmerking komen. Wel mogen onder voorwaarden kosten voor een extra gezinshulp als aftrekpost worden opgevoerd. Dat verdachte bij het invullen van de belastingaangifte deze aftrekpost voor ogen heeft gehad en dat aan de strikte voorwaarden die voor het opvoeren van deze kosten gelden is voldaan, blijkt echter niet uit het dossier. De rechtbank is daarom van oordeel dat de opgevoerde kosten niet voor aftrek in aanmerking kwamen en ten onrechte zijn opgevoerd. De belastingaangifte is dus onjuist gedaan.

4.3.1.4. Belastingaangiften [persoon 4] en [persoon 5] – vervoerskosten

Belastingaangifte 2014 [persoon 4]

De belastingaangifte over 2014 van [persoon 4] is op 27 februari 2015 door de Belastingdienst ontvangen.24 In deze aangifte is een aftrekpost specifieke zorgkosten opgevoerd, bestaande uit onder andere uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit.25 Nadat de Belastingdienst om stukken ter onderbouwing van de aftrekposten heeft gevraagd, is een specificatie van de zorgkosten aan de Belastingdienst verzonden. Hieruit blijkt dat de vervoerskosten zien op reiskosten naar de GGD en ook een post diverse reiskosten betreffen.26 De Belastingdienst heeft de vervoerskosten herberekend en komt op een lager bedrag uit dan in de belastingaangifte is opgevoerd.27

Belastingaangifte 2015 [persoon 5]

De belastingaangifte over 2015 van [persoon 5] is op 29 maart 2016 ingediend bij de Belastingdienst.28 In deze aangifte is een aftrekpost specifieke zorgkosten opgevoerd, bestaande uit onder andere uitgaven voor reiskosten.29 Nadat de Belastingdienst om stukken ter onderbouwing van de aftrekposten heeft gevraagd, is door verdachte een specificatie van de zorgkosten aan de Belastingdienst verzonden. Hieruit blijkt dat de vervoerskosten zien op reiskosten naar medisch specialisten en ook een post diverse reiskosten betreffen.30 De Belastingdienst is van oordeel dat de vervoerskosten minimaal zijn aangetoond.31 Uit het dossier volgt voorts dat de werkelijke kosten lager zijn dan de kosten die in de aangifte zijn opgevoerd.32

Belastingaangiften onjuist gedaan

De rechtbank oordeelt gezien het voorgaande dat de voornoemde bedragen onterecht zijn opgevoerd en dat de belastingaangiften onjuist zijn gedaan.

4.3.1.5. Belastingaangiften [persoon 6] en [persoon 7] – extra kleding/beddengoed

Belastingaangifte 2014 [persoon 6]

De belastingaangifte over 2014 van [persoon 6] is op 25 maart 2016 ingediend bij de Belastingdienst.33 In deze aangifte is een aftrek specifieke zorgkosten opgevoerd, bestaande uit onder andere extra uitgaven voor kleding en beddengoed.34 heeft verklaard dat hij aan verdachte heeft verteld dat zijn vrouw een allergie had, waarvoor hij speciaal beddengoed diende aan te schaffen. Hij heeft aan verdachte bonnetjes overlegd van het beddengoed. Verdachte heeft de aangifte vervolgens ingevuld.35 Verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat er in bed plassende kinderen waren36 en dat hij het opgevoerde bedrag heeft bepaald aan de hand van hetgeen [persoon 6] tegen hem heeft gezegd.37 De inspecteur van de Belastingdienst heeft geen bewijsstukken ontvangen die extra uitgaven voor kleding en beddengoed aannemelijk maken. Hij gaat daarom niet akkoord met de opgevoerde kosten.38

Belastingaangifte 2014 [persoon 7]

De belastingaangifte over 2014 van [persoon 7] is op 17 maart 2015 ingediend.39 In deze aangifte is een aftrek specifieke zorgkosten opgevoerd, bestaande uit onder andere extra uitgaven voor kleding en beddengoed.40 Verdachte heeft verklaard dat [persoon 7] en zijn partner tegen hem hebben gezegd dat zij onbedoeld vochtverlies hebben.41 De huisarts van [persoon 7] heeft verklaard dat het hem niet bekend is dat [persoon 7] en zijn vrouw incontinent zijn.42

Belastingaangiften onjuist gedaan

Dat de voornoemde kosten gemaakt zijn en dat is voldaan aan de voorwaarden voor het opvoeren van deze aftrekpost, kan niet worden vastgesteld. De rechtbank oordeelt daarom dat de kosten onterecht zijn opgevoerd, en dat de belastingaangiften onjuist zijn gedaan.

4.3.1.6. Opzet

Verdachte is belastingadviseur en dient al jarenlang belastingaangiften in voor vele klanten. Vanuit die hoedanigheid wordt verdachte geacht bekend te zijn met de relevante regelgeving omtrent het doen van belastingaangiften en het opvoeren van aftrekposten, en zoals hiervoor beschreven heeft verdachte zelf ook verklaard hier bekend mee te zijn. Gelet op de specifieke expertise van verdachte afgezet tegen de onervarenheid van zijn klanten op dit gebied en het feit dat hij tegen betaling de aangiftes invulde, mochten zijn klanten deskundigheid van hem verwachten alsmede dat hij hun aangiften invulde conform de geldende regels. Op verdachte rust daarnaast als professional in de financiële dienstverlening een onderzoeksplicht. Over de reikwijdte van deze onderzoeksplicht kan worden getwist, maar de rechtbank is van oordeel dat deze in ieder geval inhoudt dat verdachte niet zomaar op een enkele opmerking van een klant af mag gaan, zonder onderzoek te doen of in ieder geval door te vragen naar de feiten en omstandigheden die van belang zijn om te beoordelen of een bepaalde aftrekpost mag worden opgevoerd. Bij twijfelgevallen had het op de weg van verdachte gelegen nadere informatie in te winnen of bewijsstukken op te vragen ter onderbouwing van een kostenpost, en, bij gebreke van bewijsstukken, de betrokken aftrekpost niet in de aangifte op te nemen.

Verdachte heeft verklaard dat de Belastingdienst weliswaar regels heeft, maar in werkelijkheid veel meer toestaat. De aangiften werden immers steeds geaccepteerd. Verdachte is kennelijk van mening dat, indien een aangifte niet wordt gecorrigeerd, de aangifte juist is bevonden. Hiermee lijkt verdachte ervan uit te gaan dat de Belastingdienst elke aangifte nauwgezet controleert, hetgeen onmogelijk is gelet op het aantal aangiften dat jaarlijks wordt ingediend en de capaciteit van de Belastingdienst om deze aangiften te controleren. Verdachte wordt bovendien geacht bekend te zijn met de werkwijze van de Belastingdienst aangaande de steekproefsgewijze controle op belastingaangiften.

De manier waarop verdachte vervoerskosten opvoerde gaat bovendien in tegen de regelgeving van de Belastingdienst. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij de aftrekpost vervoerskosten voor ziekte of invaliditeit geen geschatte, maar alleen werkelijke kosten mogen worden opgevoerd. Deze informatie is eenvoudig te vinden op de website van de Belastingdienst. Blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zijn feiten van algemene bekendheid onder andere die feiten die zonder noemenswaardige moeite uit algemeen toegankelijke bronnen kunnen worden achterhaald.

Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door de in dit vonnis besproken aftrekposten op te voeren, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een onjuiste belastingaangifte zou doen. Daarmee heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het doen van een onjuiste belastingaangifte.

4.3.1.7. Artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen – kwaliteitsdelict

Medeplegen

Artikel 69 lid 2 Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: Awr) richt zich tot de aangifteplichtige. Zoals hiervoor overwogen was verdachte steeds degene die opzettelijk de aangiftes onjuist voor zijn klanten, de aangifteplichtigen, invulde. De klant ondertekende de aangifte en diende deze in, of deze werd namens de klant door de secretaresse van verdachte online ingediend. Gelet op deze handelswijze is de rechtbank van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de aangifteplichtige bij het indienen van de aangifte. Anders dan de officier van justitie met betrekking tot een aantal aangiften heeft betoogd, vindt de rechtbank niet dat sprake is van ‘doen plegen’. Om tot een bewezenverklaring van doen plegen te komen zou de rechtbank moeten vaststellen dat die aangifteplichtigen als willoos werktuig hebben gefungeerd. Dat kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen.

Strekkingsvereiste

Voor een bewezenverklaring van het in artikel 69 lid 2 Awr strafbaar gestelde is vereist dat het onjuist doen van aangifte ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven. Aan dit strekkingsvereiste is voldaan wanneer de gedragingen naar hun aard geschikt zijn om teweeg te brengen dat te weinig belasting wordt geheven. In de voornoemde belastingaangiften zijn onterecht aftrekposten opgevoerd of zijn aftrekposten voor een hoger bedrag opgevoerd, hetgeen in zijn algemeenheid geschikt is om teweeg te brengen dat te weinig belasting wordt geheven.

Bovendien zijn volgens de inspecteur van de Belastingdienst in alle hiervoor genoemde belastingaangiften onterecht zorgkosten opgevoerd, wat ook feitelijk tot fiscaal nadeel heeft geleid.43 De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan het strekkingsvereiste is voldaan.

Conclusie

Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het doen van onjuiste belastingaangiften, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting werd geheven.

4.3.1.8. Artikel 225 lid 1 Sr

De rechtbank is van oordeel dat voornoemde belastingaangiften kunnen worden aangemerkt als geschriften die bestemd zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, en dat verdachte die geschriften valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken. Daarom kan ook valsheid in geschrift worden bewezen.

De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding in het dossier om te oordelen dat verdachte de geschriften tezamen en in vereniging met anderen valselijk heeft opgemaakt. Dat bij het opmaken van de geschriften sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de aangifteplichtigen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld. De rechtbank acht medeplegen dan ook niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.

4.3.2.

Feit 2: valsheid in geschrift

4.3.2.1. Partiële vrijspraak

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte de dieetbevestiging en de verklaring omtrent onbedoeld vochtverlies ten name van [persoon 7] (en zijn vrouw) en de dieetbevestiging ten name van [persoon 5] valselijk heeft opgemaakt en/of deze valse documenten opzettelijk voorhanden heeft gehad en zal verdachte hiervan vrijspreken. Zij overweegt daartoe als volgt.

Dieetbevestiging 2014 en verklaring omtrent onbedoeld vochtverlies [persoon 7]

Uit het dossier volgt dat verdachte de dieetbevestiging en de verklaring omtrent onbedoeld vochtverlies voor [persoon 7] heeft opgemaakt en aan [persoon 7] heeft meegegeven ter ondertekening door een arts. De arts heeft later verklaard dat hij de inhoud van deze documenten niet kan bevestigen, waardoor het erop lijkt dat de inhoud ervan vals is. Uit het dossier blijkt echter niet wat vooraf is gegaan aan het opmaken van deze geschriften en hoe het gesprek tussen verdachte en [persoon 7] is verlopen. Of verdachte voldoende informatie heeft gekregen van [persoon 7] waaruit hij mocht opmaken dat [persoon 7] en of zijn vrouw een dieet volgden en/of aan onbedoeld vochtverlies leden, wordt in het dossier ontkend noch bevestigd. Dat verdachte op het moment van opmaken van de voornoemde geschriften wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inhoud ervan onjuist was, kan daarom niet worden vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat opzet, ook in voorwaardelijke vorm, niet kan worden bewezen.

De rechtbank merkt ter verduidelijking nog het volgende op. Hiervoor heeft de rechtbank wel geoordeeld dat verdachte met betrekking tot de dieetkosten in de belastingaangifte van [persoon 7] voorwaardelijk opzet heeft gehad op de onjuistheid van de aangifte. Hierbij weegt mee dat uit het dossier blijkt dat verdachte niet voldoende heeft doorgevraagd om te kunnen toetsen of hij aftrekposten voor de door [persoon 7] en zijn vrouw genoemde diëten en aandoeningen mocht opvoeren. Of hij te weinig informatie had om daarnaast te kunnen oordelen dat wat [persoon 7] en zijn vrouw hem vertelden op onwaarheden berustte, kan niet worden vastgesteld.

Dieetbevestiging 2015 [persoon 5]

Uit onderzoek door een document-deskundige is gebleken dat het document vervalst is. Het document zou zijn aangepast en er zouden meer diëten op de verklaring zijn opgenomen dan er op de verklaring stonden toen de arts de bevestiging ondertekende. Verdachte heeft verklaard dat hij de dieetbevestiging voor [persoon 5] niet heeft opgemaakt of vervalst. Hij heeft de dieetbevestiging op enig moment wel gezien. De rechtbank is van oordeel dat het document niet dusdanig opvallend is vervalst dat verdachte de vervalsing had moeten opmerken. De suggestie dat de dochter van [persoon 5] het document weliswaar heeft vervalst, en dat verdachte degene is geweest die haar daartoe heeft aangezet, kan op basis van het dossier niet worden bewezen. Dat verdachte wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de inhoud van de dieetbevestiging in strijd was met de waarheid, kan daarom niet worden vastgesteld. Opzet, ook in voorwaardelijke vorm, kan dan ook niet worden bewezen.

4.3.2.2. Bewijsoverweging

De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.

Dieetbevestiging 2015 [naam vrouw]

Zoals hiervoor onder 4.3.1.2 beschreven, blijkt uit het dossier dat [naam vrouw] geen dieet hoefde te volgen en dat zij er geen recht op had om kosten voor een dieet als aftrekpost op te voeren. De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat verdachte deze kosten zonder door te vragen of nader onderzoek te doen, in de belastingaangifte heeft opgevoerd en dat hij daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze aftrekpost onjuist was.

Uit het dossier blijkt voorts dat er een dieetbevestiging is opgemaakt met betrekking tot [naam vrouw] .44 Verdachte heeft verklaard dat hij deze voor [naam vrouw] heeft opgemaakt, om deze ter ondertekening aan de huisarts voor te leggen. Daarna heeft verdachte dit document aan de Belastingdienst verstuurd.45

Verklaring onbedoeld vochtverlies [naam vrouw]

Aan de Belastingdienst is een handgeschreven verklaring overgelegd waarin staat dat [naam vrouw] aan onbedoeld vochtverlies lijdt.46 Verdachte heeft verklaard dat hij deze verklaring heeft opgemaakt.47 [persoon 2] en [naam vrouw] hebben beiden verklaard dat [naam vrouw] niet aan onbedoeld vochtverlies lijdt.48 heeft wel verklaard dat zij tegen verdachte heeft gezegd dat zij hieraan lijdt. Verdachte heeft hier niet op doorgevraagd.49

Dieetbevestiging 2014 [persoon 4]

De Belastingdienst heeft een ingevulde dieetbevestiging 2014 ontvangen waarin staat dat [persoon 4] zich aan een COPD-dieet, een hypercholesterolemiedieet en een koemelkvrij-dieet moet houden.50 heeft verklaard dat zij niet weet wat een COPD-dieet is, maar dat zij wel een paar maanden heeft gehoest. Daarnaast heeft zij verklaard dat het klopt dat zij geen koemelk gebruikt, net als de meeste Aziatische mensen51 en dat zij sinds zij kanker heeft, haar voedingspatroon heeft aangepast naar voeding met een laag cholesterolgehalte.52 heeft verklaard dat verdachte een specificatie zorgkosten opmaakte op basis van het antwoord van [persoon 4] op de vraag of zij iets mankeerde.53 De huisarts van [persoon 4] heeft verklaard dat [persoon 4] alleen voor één van de drie diëten, namelijk het hypercholesterolemiedieet, in aanmerking komt.54

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat de hiervoor bedoelde geschriften door verdachte in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. In lijn met hetgeen met hiervoor over feit 1 is overwogen, had verdachte door moeten vragen en/of onderzoek moeten doen naar hetgeen de klant hem vertelde, alvorens hij een verklaring opstelde. Door dit onvoldoende te doen, heeft hij de aanmerkelijke kans dat wat hij op zou schrijven in strijd zou zijn met de waarheid, bewust aanvaard. Daarom acht de rechtbank voorwaardelijk opzet bewezen. De rechtbank acht bewezen dat verdachte voornoemde geschriften heeft opgemaakt met als doel om deze als waren zij echt en onvervalst te gebruiken en dat hij deze opzettelijk voorhanden heeft gehad.

De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om te oordelen dat verdachte hierbij nauw en bewust met anderen heeft samengewerkt, of dat hij anderen als willoos werktuig heeft gebruikt om het feit te plegen. Daarom kunnen medeplegen en doen plegen niet worden bewezen en spreekt de rechtbank verdachte hiervan vrij.

5 Bewezenverklaring

6 De strafbaarheid van de feiten

7 De strafbaarheid van verdachte

8 Motivering van de straffen

9 Toepasselijke wettelijke voorschriften

10 Beslissing