Home

Rechtbank Amsterdam, 28-07-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6175, 81/323024-22

Rechtbank Amsterdam, 28-07-2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6175, 81/323024-22

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
28 juli 2023
Datum publicatie
5 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2023:6175
Zaaknummer
81/323024-22

Inhoudsindicatie

De verdediging heeft in een fiscale strafzaak kennisneming dan wel voeging bij de processtukken gevraagd van documenten die zijn opgemaakt in het kader van de besluitvorming in de zogenoemde Stuur- en Weegploeg, resulterend in de strafrechtelijke vervolging van de verdachte (hierna: de SWP-stukken). De officier heeft zowel de kennisneming als de voeging geweigerd. De rechter-commissaris verleent op grond van artikel 34 lid 4 Wetboek van Strafvordering (Sv) een machtiging aan de officier van justitie ter bekrachtiging van die weigering. Het uitgangspunt is dat SWP-stukken geen processtukken zijn in de zin van artikel 34 lid 1 Sv. Dit kan anders zijn als de verdediging gemotiveerd aanvoert dat en waarom het openbaar ministerie in een individueel geval ten onrechte tot strafrechtelijke vervolging is overgegaan in plaats van de zaak fiscaal-bestuursrechtelijk af te doen (vgl. HR 5 maart 1991, LJN AB9066, NJ 1991, 694). De drempel voor kennisneming weliswaar lager ligt, maar ook daarvoor geldt als voorwaarde dat de verdediging aan de hand van het geldende recht en het belastingdossier een scenario schetst en onderbouwt dat ten minste twijfel zaait over de juistheid van de vervolgingsbeslissing.

Uitspraak

[.]

parketnummer : 81/323024-22

datum : 28 juli 2023

Deze beslissing wordt genomen in de strafzaak tegen

naam: X

voornaam :

geboren op :

woonplaats :

raadsman : mr. J.T.E. Vis

Procedure

Bij e-mail van 4 juli 2023 heeft de raadsman (onder meer) verzocht om verstrekking van documenten die zijn opgemaakt in het kader van de besluitvorming in de zogenoemde Stuur- en Weegploeg, resulterend in de strafrechtelijke vervolging van de verdachte (hierna: de SWP-stukken). De officier heeft aan dit verzoek niet voldaan. De verdediging heeft in haar e-mail van 5 juli 2023 betoogd dat en waarom zij kennis wenst te nemen van de bedoelde documenten.

Op 11 juli 2023 hebben mr. M. Lambregts en mr. S. Leeman, officieren van justitie, gevorderd dat de rechter-commissaris hen op de voet van artikel 34 lid 4 Sv machtigt om voeging van de SWP-stukken bij de processtukken te weigeren.

Op 21 juli 2023 heeft de raadsman primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in zijn vordering en subsidiair dat de vordering moet worden afgewezen (a) omdat de SWP-stukken processtukken zijn en (b) omdat kennisneming van de SWP-stukken niet kan worden onthouden. De verdediging heeft op de voet van artikel 34, derde lid, verzocht om aan de officieren van justitie een termijn voor het verlenen van kennisneming te stellen.

Bij e-mail van 24 juli 2023 hebben de officieren van justitie bericht dat hun vordering niet alleen ziet op het weigeren van voeging van de SWP-stukken in het procesdossier maar ook op het weigeren van de kennisneming van die stukken door de verdediging.

Beoordeling

De rechter-commissaris is van oordeel dat de machtiging tot weigering van voeging bij de processtukken en tot weigering van kennisneming toewijsbaar is. Het uitgangspunt is dat SWP-stukken geen processtukken zijn in de zin van artikel 34 lid 1 Sv. De achtergrond hiervan is dat het om interne en vertrouwelijke besluitvorming gaat. Beginselen van een behoorlijke procesorde kunnen echter onder omstandigheden meebrengen dat SWP-stukken aan de strafrechter en de verdediging worden overgelegd. Daartoe kan (bijvoorbeeld) aanleiding zijn als de verdediging gemotiveerd aanvoert dat en waarom het openbaar ministerie in een individueel geval ten onrechte tot strafrechtelijke vervolging is overgegaan in plaats van de zaak fiscaal-bestuursrechtelijk af te doen (vgl. HR 5 maart 1991, LJN AB9066, NJ 1991, 694). Dit betekent dat van de verdediging kan worden verlangd dat zij toelicht dat en waarom in het licht van het AAFD-protocol en de aan haar bekende gegevens over de ingediende aangiftes aan de juistheid van de vervolgingsbeslissing moet worden getwijfeld. Gelet op het beschermde belang (de vertrouwelijkheid van de interne besluitvorming) is er geen reden om voor voeging van stukken in dit stadium van de procedure een ander criterium te hanteren dan in de zittingsfase. Met de verdediging is de rechter-commissaris van oordeel dat de drempel voor kennisneming weliswaar lager ligt, maar dat wil niet zeggen dat aan ieder verzoek tot onbeperkte kennisneming van alle SWP-stukken tegemoet gekomen moet worden. Ook daarvoor geldt als voorwaarde dat de verdediging aan de hand van het geldende recht (waaronder het AAFD-protocol) en het belastingdossier (waarover zij beschikt) een scenario schetst en onderbouwt dat ten minste twijfel zaait over de juistheid van de vervolgingsbeslissing. Dat heeft de verdediging nagelaten. De door de verdediging in dat verband aangevoerde rechtspraak is (kennelijk) niet gepubliceerd en dus voor de rechter-commissaris niet toegankelijk. Bovendien wordt deze door de verdediging niet geplaatst in de sleutel van de afweging tussen strafrechtelijke vervolging en administratiefrechtelijke afdoening. Evenmin wordt toegelicht waarom deze rechtspraak in afweging van belang is. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat bij de [desbetreffende belastingaanslagen] geen boete is opgelegd. Daarbij is van belang dat juist de beslissing tot het achterwege laten van fiscale boetes erop kan duiden dat strafrechtelijke afdoening wordt overwogen. De opvatting van de verdediging, dat om die reden geen sprake zou zijn geweest van een punitieve insteek, is dus onjuist of in ieder geval onvolledig.

Beslissing