Rechtbank Amsterdam, 26-03-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1748, 81/067807-22 (Promis)
Rechtbank Amsterdam, 26-03-2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:1748, 81/067807-22 (Promis)
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 maart 2024
- Datum publicatie
- 4 april 2024
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2024:1748
- Zaaknummer
- 81/067807-22 (Promis)
Inhoudsindicatie
Onderzoek Trailers, onderdeel Trailers 1. BTW-carrouselfraude, gedeeltelijke bewezenverklaring. Onjuiste en/of onvolledige aangiften omzetbelasting en valsheid in geschrift. Feitelijke leidinggeven. Taakstraf 216 uur en voorwaardelijke gevangenisstraf 6 maanden.
Uitspraak
vonnis
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/067807-22 (Promis)
Datum uitspraak: 26 maart 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1977,
wonende op het adres [adres 1] ,
hierna: [verdachte] .
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 11, 15 en 19 december 2023. [verdachte] was daarbij aanwezig. Op 26 maart 2024 is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.O van Driel, en van wat [verdachte] en zijn raadslieden, mrs. L.H.E. Møller en J.B.S. Dorant, naar voren hebben gebracht.
2 Inleiding en tenlastelegging
Achtergrond van de zaak
Start onderzoek
In juli 2017 is onderzoek 26Milltown gestart. Dit betrof een onderzoek naar autobedrijf [naam autobedrijf] , dat werd verdacht van (onder andere) intracommunautaire btw-fraude (hierna: btw-fraude). Dit bedrijf zou zaken hebben gedaan met een kleine groep vaste afnemers die gebruikmaakte van katvangersbedrijven voor de aankoop van tweedehands auto’s. De auto’s zouden na aankoop niet naar het adres van de katvangers zijn getransporteerd, maar naar adressen van de daadwerkelijke afnemers (hierna: feitelijke kopers). Bij deze aankopen zou nul procent btw (ook wel: het nultarief) in rekening zijn gebracht. Onder voorwaarden mag over dit soort intracommunautaire leveringen (hierna: ICL’s) het nultarief worden toegepast. Hierbij geldt onder meer als voorwaarde dat de goederen worden vervoerd naar een andere lidstaat van de Europese Unie en daar als intracommunautaire verwerving zijn onderworpen aan btw. De feitelijke kopers noch de katvangersbedrijven zouden de btw echter hebben aangegeven en/of afgedragen, waardoor in het geheel geen btw zou zijn betaald over de aankoop van deze auto’s. [naam autobedrijf] zou hier wetenschap van hebben gehad en mocht het nultarief daarom niet toepassen, maar heeft dit toch gedaan. [naam autobedrijf] is in 2020 door de rechtbank Overijssel veroordeeld voor haar rol in deze fraude. Naast dit onderzoek is onderzoek 26Farragut gestart dat zich richtte op twee van de feitelijke kopers van [naam autobedrijf] .
Uit de twee voornoemde onderzoeken is onderzoek Trailers voortgevloeid. Dit onderzoek valt uiteen in vier deelonderzoeken die zich richten op steeds een autobedrijf en haar feitelijke leidinggever(s). Trailers 1 richt zich op [bedrijf B.V. van verdachte] (hierna: [bedrijf B.V. van verdachte] ) en [verdachte] als haar veronderstelde feitelijke leidinggever. [bedrijf B.V. van verdachte] is als verdachte aangemerkt, omdat de FIOD op basis van onderzoek 26Milltown en 26Farragut vermoedt dat [bedrijf B.V. van verdachte] eenzelfde modus operandi hanteert als [naam autobedrijf] . Een voornaam aanknopingspunt voor dit vermoeden is dat [bedrijf B.V. van verdachte] ook auto’s heeft geleverd aan bedrijven waaraan [naam autobedrijf] heeft geleverd en waarvan de FIOD vermoedt dat dit katvangers-bedrijven zijn.
Op basis van onderzoek Trailers 1 verdenkt het Openbaar Ministerie [bedrijf B.V. van verdachte] ervan dat zij opzettelijk verkochte auto’s heeft gefactureerd aan katvangers-bedrijven, maar heeft geleverd aan de feitelijke kopers. Doordat [bedrijf B.V. van verdachte] hiermee betrokken was bij btw-fraude, mocht zij het nultarief niet toepassen. Desondanks zou zij dit wel hebben gedaan. In de aangiften omzetbelasting, die mede gebaseerd zijn op deze verkopen, zou daarom een onjuist bedrag aan verschuldigde omzetbelasting zijn opgenomen. De facturen, kentekenbewijzen en vervoersverklaringen, die zijn opgemaakt in verband met deze verkopen, en de bedrijfsadministratie, waarin deze documenten zijn opgenomen, zouden daarom valselijk zijn opgemaakt. [verdachte] heeft deze verdenkingen zowel als vertegenwoordiger van [bedrijf B.V. van verdachte] als in zijn eigen zaak als verdachte ontkend.
Tenlastelegging
Aan [verdachte] is – kort gezegd – ten laste gelegd dat:
[bedrijf B.V. van verdachte] in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 juli 2019
1. opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften omzetbelasting heeft gedaan terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven en
2. facturen, kentekenbewijzen, vervoersverklaringen en de bedrijfsadministratie valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken,
terwijl [verdachte] hiertoe opdracht heeft gegeven en/of aan deze verboden gedragingen feitelijke leiding heeft gegeven.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
3 Voorvragen
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Verweer van de verdediging
De officier van justitie moet niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging. Aan [bedrijf B.V. van verdachte] zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd voor de gedragingen die onder 1 zijn ten laste gelegd. Deze naheffingsaanslagen hebben (in ieder geval in dit geval) een bestraffend karakter. Daarom dreigt dubbele bestraffing bij onderhavige strafvervolging. Hierbij verwijst de verdediging naar artikel 243 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is wel ontvankelijk in de vervolging. Het verweer van de verdediging slaagt niet, omdat een naheffingsaanslag volgens het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) geen punitieve sanctie is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging. Uit artikel 243 lid 2 Sv volgt dat, wanneer aan een verdachte voor een bepaald feit een bestuurlijke boete is opgelegd, dit voor dat feit dezelfde rechtsgevolgen heeft als een kennisgeving van niet verdere vervolging. Uit artikel 246 Sv volgt dat een zaak eindigt door een kennisgeving van niet verdere vervolging, waarna een verdachte blijkens artikel 255 Sv niet zonder meer voor hetzelfde feit opnieuw in rechten kan worden betrokken. De naheffingsaanslagen omzetbelasting, die aan [bedrijf B.V. van verdachte] zijn opgelegd, zijn echter geen bestuurlijke boete zoals bedoeld in artikel 243 lid 2 Sv. De rechtbank begrijpt het verweer zo dat deze naheffingsaanslagen volgens de verdediging zouden moeten worden gelijkgesteld aan een bestuurlijke boete. De rechtbank ziet geen aanleiding om te oordelen dat een naheffingsaanslag in het algemeen of in dit geval gelijkgesteld zou moeten worden aan een bestuurlijke boete. Daarnaast volgt uit de jurisprudentie dat een naheffingsaanslag omzetbelasting na btw-fraude ook anderszins geen sanctie is in de zin van artikel 7 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Een naheffingsaanslag is namelijk alleen het gevolg van het weigeren van een recht voortvloeiend uit het gemeenschappelijk btw-stelsel, omdat de daarvoor geldende voorwaarden ontbreken.1
Ten overvloede wordt opgemerkt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat de regeling uit artikel 243 lid 2 jo. 255 Sv er niet aan in de weg staat dat na oplegging van een bestuurlijke boete aan een rechtspersoon, de natuurlijke persoon voor datzelfde feit vervolgd wordt als feitelijke leidinggever van die rechtspersoon.2 Zelfs wanneer de naheffingsaanslag gelijkgesteld zou worden aan een bestuurlijke boete, en geoordeeld zou worden dat deze is opgelegd voor dezelfde feiten als die aan [verdachte] zijn ten laste gelegd, zou dit dus niet aan vervolging van [verdachte] in de weg staan.
Conclusie voorvragen
De rechtbank oordeelt dat de dagvaarding geldig is, dat deze rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Er zijn daarnaast geen redenen voor schorsing van de vervolging.