Rechtbank Arnhem, 23-09-2004, AR2769, 05/090465
Rechtbank Arnhem, 23-09-2004, AR2769, 05/090465
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 23 september 2004
- Datum publicatie
- 27 september 2004
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2004:AR2769
- Zaaknummer
- 05/090465
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft gedurende een reeks van jaren een substantieel vermogen alsmede de daarover uitgekeerde rente niet aan de fiscus opgegeven.
Uitspraak
Rechtbank Arnhem
Sector strafrecht
Meervoudige Kamer
Parketnummer : 05/090465-01
Data zitting : 23 september 2003, 18 maart 2004, 3 juni 2004 en 9 september 2004
Datum uitspraak : 23 september 2004
VERKORT VONNIS
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam : [verdachte],
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats].
Raadsman: mr. J.M.H. Römkens, advocaat te Maastricht.
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 6 juni 1997 en/of op of omstreeks 8 juni 1998 , althans
op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, in de periode van 6 juni 1997
tot en met 8 juni 1998, in de gemeente Nijmegen, althans (elders) in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over de/het ja(a)r(en)
1996 en/of 1997 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk op die/dat bij de inspecteur der belastingen te Nijmegen ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de ja(a)r(en) 1996 en/of 1997 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten inzake bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (met de/het rekeningnummer(s) [nummer]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden,
terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou
kunnen worden geheven;
2.
hij, op of omstreeks 26 maart 1998 en/of op of omstreeks 26 april 2000, in de
gemeente Nijmegen, althans (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer rechtspersonen en/of een of meer
natuurlijke personen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over de/het ja(a)r(en)
1998 en/of 1999 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, althans heeft doen of laten doen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens) opzettelijk op die/dat bij de inspecteur der belastingen te Nijmegen ingeleverde aangifte(n) voor de inkomstenbelasting over het/de ja(a)r(en) 1998 en/of 1999 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten inzake bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (met de/het rekeningnummer(s) [nummer]) opgegeven en/of vermeld, althans heeft/hebben doen of laten opgeven en/of vermelden,
terwijl dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 23 september 2003, 18 maart 2004, 3 juni 2004 en 9 september 2004 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.M.H. Römkens, advocaat te Maastricht.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot het ver-richten van 80 uren werkstraf, subsidiair 40 dagen hechtenis en betaling van een geldboete ten bedrage van € 14.000,-, subsidiair 205 dagen hechtenis.
Verdachte en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.
2a. Vaststelling vooraf
De verdediging heeft een punt gemaakt van het feit dat de microfiches waarvan steeds sprake is geen microfiches zijn in de eigenlijke betekenis van dat woord (fotografisch vastgelegd materiaal) maar, beweerdelijk, van dergelijke fiches gemaakte fotokopieën. De rechtbank zal met dat punt in gedachten toch steeds blijven spreken over microfiches, die term dus vasthouden omdat dat bij de behandeling ook steeds is gebeurd. Zij komt op het belang van het zo-even gesignaleerde verschil hierna bij de bespreking van de verschillende verweren terug.
2b. De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het is niet aannemelijk geworden dat het Openbaar Ministerie (OM) of de FIOD, wetende van die onrechtmatigheid, (mede) de hand gehad heeft in een eventuele onrechtmatige verkrijging van de microfiches. De stelling dat van een regisseren in samenspanning met de Belgische autoriteiten sprake is, is niet aannemelijk geworden. Concrete, niet louter hypothetische, aanknopingpunten voor een onderzoek op dat punt ontbreken, zijn door de verdediging niet aangedragen. Er is daarom geen reden om het OM niet-ontvankelijk te verklaren of om het van de Belgische fiscale autoriteiten verkregen materiaal van het bewijs uit te sluiten.
De stelling dat de originele microfiches (het fotografisch materiaal zelf) zich niet in het dossier bevinden, heeft evenmin gevolgen voor de ontvankelijkheid van het OM. De rechtbank beperkt zich immers tot de vraag of het materiaal dat zich (onmiskenbaar) wèl in het dossier bevindt de materiële waarheid bevat.
De rechtbank volgt de verdediging evenmin in de stelling dat het OM niet-ontvankelijk zou zijn omdat het OM, blijkbaar vexatoir, verdachte wel vervolgt voor de inkomstenbelasting (IB) kwestie die in deze strafzaak aan de orde is, terwijl de andere consequenties van het aan verdachte verweten gedrag op andere wijze worden afgedaan. Verdachte heeft er immers geen recht op dat alle (andere in de ogen van verdachte blijkbaar aanwezige, mogelijk ook strafrechtelijke af te wikkelen) fiscale consequenties van de aan hem verweten fraude strafrechtelijk worden afgedaan, dus op de naar algemene opvatting zwaarst mogelijke wijze.
De verdediging heeft opgeworpen dat de omvang van de fraude op grond van de eigen voor deze categorie van gevallen door het OM ontwikkelde aanpak tot een niet-strafrechtelijke afdoening had moeten leiden. De rechtbank verwerpt ook dat verweer. In de eerste plaats zou transigeren, gelet op de procesopstelling van verdachte geen zin hebben gehad, nu verdachte niet heeft gesteld dat hij, ondanks zijn stellingname dat hij met dat tegoed in Luxemburg niets van doen heeft op een transactievoorstel zou zijn ingegaan. In de tweede plaats mocht bij de keuze van het OM ook rekening worden gehouden met het feit dat de aan verdachte verweten fraude indien bewezen zich over een reeks van jaren voorgedaan heeft en zich wellicht nog steeds voordoet. Het geld is als het telastegelede wordt bewezen niet verantwoord en wordt dat alsdan, gelet op de lijn die de verdediging volgt, zeer waarschijnlijk nog steeds niet. Ten slotte mochten ook de buiten de strafrechtelijke afdoening gebleven fiscale aspecten van de zaak meetellen bij het gewicht van de zaak en de beslissing van het OM om niet te transigeren.
Een punt van verweer is dat het OM niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het niet de originele microfiches, te weten het fotografisch materiaal, heeft overgelegd maar fotokopieën en dan nog wel afgeplakt en beperkt tot de regel daarop die naar verdachte zou verwijzen. Dat zou in strijd zijn met het onmiddellijkheidsbeginsel. De rechtbank verwerpt ook dat verweer.
Waar het straks op het punt van een eventuele bewezenverklaring in de kern omdraait is de vraag of feitelijk juist is dat verdachte een rente gevende rekening met een relevant saldo aanhield bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux). De rechtbank heeft in goed overleg met de verdediging en het OM het materiaal waarop het OM zich baseert nagelopen. Mede gelet op de verschillende stappen die daarbij zijn gezet is er geen reden om het OM (alsnog) niet-ontvankelijk te verklaren omdat de fiscus meestal om de privacy van anderen niet al het materiaal ter beschikking van de verdediging heeft willen stellen. De rechtbank verwijst voor een en ander naar de processen-verbaal van de verschillende zittingen.
Van belang is dat de rechtbank, die met instemming van de verdediging van het originele materiaal inzage heeft kunnen nemen, met geen mogelijkheid kan zien welke verweermiddelen de verdediging aan het originele materiaal wel maar aan het ter beschikking gestelde afgeplakte materiaal niet zou kunnen ontlenen.
3. De beslissing inzake het bewijs
Het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is - kort gezegd- dat hij opzettelijk de rente-inkomsten van een tegoed op een bepaalde bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg (KB-Lux) op de aangifte IB 1996 en/of 1997 en/of 1998 en/of 1999 niet verantwoord heeft. Dat stelt de rechtbank, mede gelet op het verweer dat gevoerd is, voor de navolgende vragen:
a. beschikte verdachte of zijn echtgenote of beschikten zij samen, over
een tegoed bij die bank?
b. werd over dat tegoed rente vergoed?
c. had verdachte de inkomsten uit een eventueel tegoed op die rekening behoren op te geven voor de IB?
d. werden over het saldo op die rekening ook in de daarop volgende jaren, 1996, 1997, 1998 en 1999 rente-inkomsten genoten?
De eerste vraag (a) beantwoordt de rechtbank bevestigend. De op papier van de Belgische belastingdienst verkregen kopie van het desbetreffende microfiche verwijst naar verdachte. De opmerkelijke combinatie van geslachtsnamen en de wijze waarop de procedure rond het identificeren van de KB-Lux rekeninghouders is uitgevoerd (de rechtbank verwijst in het bijzonder naar de verklaring van de getuige Apeldoorn) heeft voor de rechtbank buiten twijfel gesteld dat die rekening een rekening was van verdachte en zijn echtgenote. Een aspect daarbij is dat de FIOD voor een andere rekening op eenzelfde wijze een spoor volgend met even sterke aanwijzingen bij verdachtes broer uit gekomen is.
Een opmerkelijk (en tot de overtuiging bijdragend) punt is dat verdachte géén serieus te nemen moeite heeft gedaan om zichzelf op dat punt de huidige problemen met FIOD en Justitie te besparen. Vraag a wordt dus positief beantwoord.
De rechtbank oordeelt, ook weer op grond van de verklaring van de getuige Apeldoorn, dat eveneens bewezen is dat over dat tegoed rente-inkomsten werden genoten. De omvang van het bedrag, de - onweersproken - ervaringen van de Belastingdienst met de andere, op basis van de microfiches afgewikkelde zaken en het feit dat verdachte (uiteraard overigens, want hij ontkent immers het tegoed waarvan de rechtbank het bestaan wel bewezen vindt) niet aannemelijk gemaakt heeft dat het anders is, brengen de rechtbank tot dat oordeel. Het antwoord op vraag b is dus eveneens bevestigend.
Niet in discussie (en ook geen punt van verweer) is dat eventuele rente-inkomsten van verdachte of van zijn echtgenote bij verdachte op diens aangifte IB verantwoord hadden moeten worden. Dat levert een bevestigend antwoord op vraag c op.
De rechtbank heeft eveneens geen reden om aan te nemen dat het geld dat per 31 januari 1994 op de rekening van verdachte bij KB-Lux stond in de daarop volgende jaren anders elders en zonder rente-inkomsten is belegd. Het verweer van verdachte dat de rekening waarop dat geld staat niet van hem of van hem en zijn echtgenote is, blokkeert die stelling en maakt instructie op dat punt zonder zin. Het antwoord op vraag d is dus eveneens bevestigend.
Het bestanddeel “opzettelijk” is eveneens bewezen op grond van de vaststellingen dat het in casu wèl gaat om een rekening van verdachte en/of zijn echtgenote, dat rente werd vergoed en dat verdachte die inkomsten voor de fiscus heeft weggehouden, zoals hij dat nog steeds doet. De mogelijkheid dat dit laatste per abuis is geschiedt, wordt door de gekozen procesopstelling geblokkeerd.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op 6 juni 1997 en op 8 juni 1998 , in de gemeente Nijmegen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte, als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar
1996 en 1997 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Nijmegen ingeleverde aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1996 en 1997 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten inzake bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (met de/het rekeningnummer(s) [nummer]) opgegeven en/of vermeld,
terwijl daarvan (telkens) het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou
kunnen worden geheven;
2.
hij op 26 maart 1998 en op 26 april 2000, in de gemeente Nijmegen, (telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1998 en 1999 (telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk op die bij de inspecteur der belastingen te Nijmegen ingeleverde aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1998 en 1999 (telkens) geen of een onjuist bedrag aan (buitenlandse) rente-inkomsten inzake bankrekening(en) bij de Kredietbank Luxembourg te Luxemburg (met de/het rekeningnummer(s) [nummer]) opgegeven en/of vermeld, terwijl dat feit er (telkens) toe heeft gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.
4. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Ingevolge de Wet van 18 december 1997 tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van bestuurlijke boeten en van het fiscale strafrecht (Stb. 738) vindt deze wet voor het eerst toepassing met betrekking tot aangiften en betalingen die betrekking hebben op tijdvakken of tijdstippen die aanvangen respectievelijk liggen op of na de datum van zijn inwerkingtreding (te weten 1 januari 1998). Voor het onderhavige geval betekent dit dat feit 1 naar “oud recht” en naar “nieuw recht” dient te worden gekwalificeerd en feit 2 naar “nieuw recht”.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl daarvan het gevolg zou kunnen zijn dat te weinig belasting zou kunnen worden geheven, meermalen gepleegd,
en
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
De feiten zijn strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid of feit aannemelijk geworden waardoor de strafbaarheid van verdachte wordt opgeheven of uitgesloten. Verdachte is dus strafbaar.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke en financiële omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 1 juli 2004.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft gedurende een reeks van jaren een substantieel vermogen alsmede de daarover uitgekeerde rente niet aan de fiscus opgegeven. Hij heeft hierdoor de fiscus en daarmee de maatschappij voor een bedrag van € 14.000,-, benadeeld.
De rechtbank kiest voor een zwaardere straf dan geëist. Zij zal ook een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om tot uitdrukking te brengen dat het gaat om een ernstig feit. Verdachte heeft een zeer aanzienlijke hoeveelheid geld uit het zicht van de fiscus gehouden en aan de Staat onthouden terwijl hij van de infrastructuur die de Staat met belastinggeld in stand houdt wel gewoon gebruik wenste te blijven maken. De rechtbank gaat er op grond van het gevoerde verweer van uit dat verdachte het verzwegen geld en de inkomsten daaruit nog steeds niet heeft verantwoord ten opzichte van de fiscus en dat betekent dat een dergelijke waarschuwing zeker op zijn plaats is.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is, behalve op de hiervoor genoemde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 47, 57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 (oud) en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van twee (2) maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, ten-zij de rechter later anders mocht gelasten. De rechtbank stelt een proeftijd vast van twee (2) jaren. De tenuitvoerleg-ging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proef-tijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
En voorts tot:
het verrichten van een werkstraf gedurende tachtig (80) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Bepaalt voorts dat de termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op veertig (40) dagen.
En voorts tot:
een betaling van een geldboete te bedrage van € 14.000,- (veertien duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door de duur van 205 dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. B.P.J.A.M. van der Pol, rechter, als voorzitter,
mr. M. Keppels, rechter,
mr. G.H.W. Bodt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.J.M. Vermulst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 september 2004.