Home

Rechtbank Arnhem, 09-09-2005, AU2845, AWB 05/1257 VPB

Rechtbank Arnhem, 09-09-2005, AU2845, AWB 05/1257 VPB

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
9 september 2005
Datum publicatie
19 september 2005
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2005:AU2845
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 05/1257 VPB

Inhoudsindicatie

Stichting die aan het hoofd staat van een groep van rechtspersonen is vennootschapsbelastingplichtig.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/1257 VPB

Uitspraakdatum: 9 september 2005

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[Stichting X],

gevestigd te [Z], eiseres,

[gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P],

verweerder,

[gemachtigde].

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2000 ambtshalve een aanslag opgelegd in de vennootschapsbelasting berekend naar een belastbaar bedrag van f 250.000, met een boete van f 750 wegens niet-tijdige aangifte.

De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de verweerder verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van f 814 negatief. De verzuimboete is verminderd tot f 150.

Eiseres heeft tegen het vastgestelde verlies van f 814 beroep ingesteld.

Op grond van artikel 8:58 van de Awb heeft eiseres vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij en behoort tot de stukken van het geding.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2005 te Arnhem.

Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door [gemachtigden], bijgestaan door [Y], controller bij eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [gemachtigde].

Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding. Verweerder heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.

Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.

Eiseres is op 28 september 1976 opgericht als [Stichting A].

In 1993 is eiseres gefuseerd met [B]. Bij deze fusie is vermogen van [B] ingebracht in eiseres. De naam wordt gewijzigd in [Sti[G]. Op 28 maart 2001 is deze naam gewijzigd in [Stichting X].

Vanaf 1996 luidt volgens de statuten de doelstelling van eiseres als volgt:

a. het zelf of door middel van satelliet-rechtspersonen doen organiseren van onderwijs ten behoeve van de confectie- en textielindustrie, het daartoe ter beschikking stellen van voorzieningen en faciliteiten en het financieren en subsidiëren van dit onderwijs, en andere hiermede verband houdende activiteiten welke aan de doelstelling van de stichting dienstbaar zijn, alles in de ruimste zin.

b. de stichting staat aan het hoofd van een groep van rechtspersonen waarmee zij financieel en organisatorisch is verbonden en van welke groep de stichting door middel van het recht om bestuurders van die groep-rechtspersonen te kunnen benoemen het beleid en de werkzaamheden kan bepalen, zulks met behoud van de eigen identiteit van deze rechtspersonen.

c. het oprichten van, deelnemen in, beheren, besturen, (doen) exploiteren en financieren van (andere) rechtspersonen en ondernemingen.

De groep van rechtspersonen waarop wordt geduid in onderdeel b van de statuten bestaat sinds 1993 uit de volgende stichtingen:

-[Stichting D]. Houdt zich bezig met de instandhouding van de vakopleidingen in de confectie- en textielindustrie;

-[Stichting E]. Oefent een wettelijke taak uit vanwege het Ministerie van OCW en zorgt voor de instandhouding van het landelijk orgaan en de exameninstellingen;

-[Stichting F]. Heeft sinds 1996 geen activiteiten meer.

In de statuten van deze stichtingen is bepaald dat hun besturen gelijk moeten zijn aan het bestuur van eiseres.

Sedert 1996 houdt eiseres alle aandelen in [G] B.V. (thans [G] B.V. geheten). Deze vennootschap organiseert en ontwikkelt opleidingen en cursussen ten behoeve van bedrijven in de confectie- en textielindustrie. De directie wordt gevoerd door [H], die tevens directeur is van eiseres.

Daarnaast houdt eiseres sinds oktober 1999 60% van de aandelen in [I B.V.].

De diverse rechtspersonen binnen de [X]-groep treden naar buiten toe in het algemeen op als één organisatie onder de naam [X]-group. Alle rechtspersonen binnen de groep zijn gevestigd op hetzelfde adres.

De bij de fusie in 1993 ontstane vermogensoverschotten, die volgens eiseres vermoedelijk ooit met onderwijsactiviteiten zijn gerealiseerd, worden belegd. Eiseres verkrijgt daaruit opbrengsten. Blijkens de jaarrekening bedraagt ultimo 2000 de waarde van de effectenportefeuille f 2.153.014.

In haar jaarrekeningen heeft eiseres de volgende resultaten uit gewone bedrijfsuitoefening (exclusief het resultaat van de deelnemingen) verantwoord:

1998: f 219.632

1999: f 227.817

2000: -/- f 814

2001: € 78.328

2002: € 125.862

2003: € 41.407

Deze resultaten worden grotendeels bepaald door de rendementen op de effectenportefeuille.

Eiseres heeft sedert jaren een vordering in rekening-courant op haar dochtermaatschappij [G] B.V. Vanwege het negatieve vermogen van [G] B.V. worden bij eiseres vanaf 1998 in de jaarrekening voorzieningen voor deze vordering getroffen. Ultimo 2000 is de vermogenswaarde van [G] B.V. f 1.861.462 negatief.

Blijkens een leningsovereenkomst van 31 december 2000 is de rekening-courantschuld van [G] B.V. aan eiseres ten bedrage van f 2.335.783 per die datum omgezet in een langlopende lening. De lening heeft geen vaste looptijd. In de leningsovereenkomst is onder meer bepaald dat het aflossingsschema nader zal worden bepaald, dat op de lening 5% rente per jaar wordt berekend, en dat de lening wordt achtergesteld jegens alle bestaande en toekomstige schulden van [G] B.V. Voor de lening is geen zekerheid gesteld.

Blijkens de Staat van baten en lasten over 1999 van eiseres (bijlage 13 bij het verweerschrift) bedragen de personele lasten en de kosten van uitbesteed werk in 1998 respectievelijk f 191.438 en f 256.635. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting hierover verklaard dat in 1998 en 1999 op initiatief van het bestuur van eiseres een reorganisatie bij de [X]-groep is doorgevoerd, dat daarvoor personeel is ingehuurd van [Stichting E], en dat daar de personele kosten op zien.

Blijkens de specificatie bij de Staat van baten en lasten over 2000 (bijlage 7 bij het beroepschrift) heeft eiseres in 1999 een managementfee genoten van f 66.000 en in 2000 een managementfee betaald van f 60.000. Desgevraagd heeft eiseres ter zitting verklaard dat in 1999 de managementfee is ontvangen voor de werkzaamheden die twee bestuurders van eiseres ten behoeve van [I] B.V. hebben verricht in het kader van de begeleiding bij de doorstart van deze vennootschap. De in 2000 betaalde fee ziet volgens eiseres niet op de bezoldiging van de bestuurders maar zou betrekking hebben op in rekening gebrachte kosten voor het voor eiseres organiseren van tien bestuursvergaderingen.

Verder heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij zelf geen onderwijsactiviteiten verricht, maar dat de vennootschappen dit doen. Daarnaast heeft eiseres nog verklaard dat tijdens de bestuursvergaderingen van eiseres het beleid voor de gehele groep wordt bepaald, dat de jaarverslagen van alle tot de groep behorende stichtingen en vennootschappen worden besproken, en dat opdrachten aan de vennootschappen worden verstrekt ten aanzien van de uit te voeren onderwijsactiviteiten.

3. Het geschil

In geschil is of:

a. eiseres in 2000 belastingplichtig is in de zin van artikel 2, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet), en zo ja,

b. of de vordering van eiseres op [G] B.V. ad f 2.335.783 in 2000 ten laste van de fiscale winst mag worden afgewaardeerd tot nihil.

Ter zitting van de rechtbank heeft verweerder betoogd dat eiseres ook belastingplichtig is op grond van het bepaalde in artikel 4, aanhef en letter a, van de Wet. De rechtbank acht het in strijd met een goede procesorde dat verweerder zijn standpunt eerst ter zitting naar voren heeft gebracht. Voordien was er voor eiseres geen aanleiding zich over deze stelling uit te laten en eiseres is door verweerders handelwijze wezenlijk in haar verdediging geschaad. De rechtbank gaat dan ook aan dit standpunt voorbij.

Eiseres is van oordeel dat vraag a ontkennend en vraag b bevestigend moet worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

4. Beoordeling van het geschil

Belastingplicht

Ingevolge artikel 2, lid 1, aanhef en letter d, van de Wet, is een stichting belastingplichtig indien en voor zover een onderneming wordt gedreven. Van het drijven van een onderneming is sprake indien met behulp van een organisatie van kapitaal en arbeid wordt deelgenomen aan het maatschappelijke verkeer met het oogmerk om daarmee winst te behalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres aan het hoofd staat van een groep van rechtspersonen, dat tot deze groep onder meer een 100%-deelneming in [G] B.V. behoort waarin feitelijke onderwijsactiviteiten worden verricht, dat het beleid voor de gehele groep wordt bepaald door eiseres, dat eiseres opdrachten verstrekt aan de tot de groep behorende rechtspersonen ten aanzien van de uit te voeren onderwijsactiviteiten, dat eiseres in 1998 en 1999 een reorganisatie van de groep heeft geïnitieerd, dat zij daarvoor personeel heeft ingeleend van een tot de groep behorende stichting, dat zij in 1999 managementactiviteiten heeft verricht voor haar 60%-deelneming [I] B.V. in het kader van een doorstart en dat zij daarvoor een vergoeding heeft ontvangen, en dat zij een substantiële effectenportefeuille heeft waarmee jaarlijks overschotten worden behaald. Deze feiten, bezien in onderling verband en samenhang, laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere gevolgtrekking toe dan dat eiseres met een organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het maatschappelijke verkeer. Aan dit oordeel doet niet af dat eiseres zelf geen personeel in dienst heeft maar personeel inhuurt, noch dat zij zelf feitelijk geen onderwijsactiviteiten uitvoert. Ook de omstandigheid dat eiseres uitsluitend tegenover tot de groep behorende rechtspersonen heeft gepresteerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Redengevend hiervoor is dat eiseres prestaties heeft verricht – zoals reorganiseren en “doorstarten” - waarvoor ook een onafhankelijk derde bereid zou zijn een zakelijke vergoeding te betalen, zodat naar het oordeel van de rechtbank moet worden aangenomen dat met deze activiteiten wordt deelgenomen aan het maatschappelijke verkeer. Daarnaast staat gelet op de behaalde resultaten in de jaren 1998 tot en met 2003 feitelijk vast dat eiseres gewoonlijk overschotten behaalt met haar activiteiten. Hieruit leidt de rechtbank af dat bij eiseres een oogmerk aanwezig is om winst te behalen.

Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat sprake is van het drijven van een onderneming. Verweerder heeft eiseres dus terecht aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen. Gesteld noch gebleken is dat eiseres niet met haar gehele vermogen haar onderneming uitoefent, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zulks niet het geval is. Dit brengt mee dat de belastingplicht van eiseres zich uitstrekt tot al haar activiteiten, waaronder het beleggen van de vermogensoverschotten.

Afwaardering vordering

Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat eiseres in het onderhavige jaar belastingplichtig is voor de vennootschapsbelasting, heeft zij gesteld dat het verlies over het onderhavige jaar vastgesteld dient te worden op een bedrag van f 2.336.597, vanwege een afwaardering van haar vordering op [G] B.V.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de voorwaarden waaronder de langlopende, achtergestelde lening aan [G] B.V. is verstrekt onzakelijk zijn, zodat de afwaardering ervan niet ten laste van de fiscale winst kan worden gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat op 31 december 2000 een langlopende, achtergestelde lening van f 2.335.783 is verstrekt aan de 100% dochtermaatschappij [G] B.V., dat ter zake van deze lening geen aflossingsschema is overeengekomen, dat voor de lening geen zekerheid is gesteld, dat het eigen vermogen van [G] B.V. vanaf 1998 steeds negatiever is geworden en dat ten tijde van de leningverstrekking [G] B.V. een vermogenswaarde heeft van f 1.861.462 negatief. Gelet op de leningsvoorwaarden en de vermogenspositie van [G] B.V. moet het eiseres reeds aanstonds duidelijk zijn geweest dat aan de uit deze lening voortvloeiende vordering voor het geheel of voor een gedeelte geen waarde toekomt omdat het ter leen verstrekte bedrag niet of niet ten volle door [G] B.V. zal kunnen worden terugbetaald, zodat het geheel of gedeeltelijk het vermogen van eiseres blijvend heeft verlaten. De geldverstrekking aan [G] B.V. dient voor de heffing van vennootschapsbelasting te worden aangemerkt als een – informele – storting van kapitaal door eiseres in [G] B.V. Het verlies dat ontstaat doordat het bedrag van de geldverstrekking niet in de waarde van de deelneming wordt teruggevonden, dient met toepassing van artikel 13 van de Wet bij de bepaling van de winst van eiseres buiten aanmerking te blijven. Ook de tweede grief van eiseres faalt derhalve.

Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding over te gaan tot een proceskostenveroordeling zoals bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mrs. L.B.M. Klein Tank en M.C.G.J. van Well, rechters. De beslissing is op 9 september 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;

dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.