Home

Rechtbank Arnhem, 26-04-2005, BA9622, 05/4149 – 05/4150 – 05/4151

Rechtbank Arnhem, 26-04-2005, BA9622, 05/4149 – 05/4150 – 05/4151

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
26 april 2005
Datum publicatie
16 juli 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2005:BA9622
Zaaknummer
05/4149 – 05/4150 – 05/4151

Inhoudsindicatie

Het opleggen van meerdere vergrijpboetes ter zake van het doen van onjuiste IB-aangiften over een aantal jaren is niet redelijk. De boete over het tweede en derde jaar wordt verminderd met 50%.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/4149 – 05/4150 – 05/4151

Uitspraakdatum: 26 april 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst / Oost, kantoor Enschede, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.07) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.747, alsmede bij beschikking een boete van € 88.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.17) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.726, alsmede bij beschikking een boete van € 626.

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [00].H.27) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 55.425, alsmede bij beschikking een boete van € 1.609.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij uitspraken op bezwaar van 6 september 2005 de navorderingsaanslagen en de boetebeschikkingen gehandhaafd.

Eiser heeft bij brief van 10 oktober 2005, ontvangen bij de rechtbank op 13 oktober 2005, beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Het jaar 2000 heeft rolnummer 05/4149, het jaar 2001 05/4150 en het jaar 2002 05/4151.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2006 te Arnhem. De drie zaken zijn daar gevoegd behandeld.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde].

2. Feiten

Eiser heeft voor de jaren 2000, 2001 en 2002 aangiftes gedaan, die zonder nader onderzoek zijn gevolgd.

In de jaren 2000, 2001 en 2002 heeft eiser bedragen in aftrek gebracht op zijn belastbaar inkomen ter zake van betaalde premies voor lijfrente, respectievelijk € 2.506, € 6.627 en € 14.604.

Bij de aanslagregeling over het jaar 2003 is, tijdens een zogenaamde “doelgroep”-controle, gebleken dat eiser slechts premie voor een lijfrente heeft betaald van € 1.793 voor het jaar 2000, € 1.806 voor het jaar 2001 en € 1.808 voor het jaar 2002.

Per brieven, gedagtekend 28 april 2005, heeft verweerder aangekondigd aan eiser navorderingsaanslagen op te leggen voor de jaren 2000, 2001 en 2002, waarbij de ten onrechte in aftrek gebrachte premies gecorrigeerd zullen worden en vergrijpboeten worden opgelegd.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de navorderingsaanslagen met boeten terecht zijn opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

Niet in geschil is dat eiser een te hoge aftrek voor premies van lijfrente heeft geclaimd. De bedragen waarop de navorderingsaanslagen zijn gebaseerd zijn evenmin in geschil.

Wel betoogt eiser dat er geen sprake is van een nieuw feit. Dit betoog wordt verworpen. Het is vaste jurisprudentie (o.a. Hoge Raad van 11 april 2001, nr. 36 088, BNB 2001/260) dat het volgen van de aangifte zonder een nader onderzoek, terwijl geen aanleiding bestond om aan de juistheid van de aangifte te twijfelen, niet in de weg staat aan navordering.

De medio 2002 ingevoerde renseigneringsplicht ten aanzien van lijfrentes, levert pas per 2003 gegevens op waar verweerder rekening mee kan houden. Voor de jaren 2000, 2001 en 2002 gold dit nog niet, met als gevolg dat verweerder niet kon weten welke bedragen eiser aan lijfrentepremies had betaald. Er is dan wel sprake van een tijdens de doelgroepcontrole gebleken nieuw feit, zodat navordering mogelijk is.

Voorts verzet eiser zich tegen de hoogte van de boete. Hij voert aan dat hij volledig is afgegaan op de adviezen van zijn adviseur, zodat hij in alle eerlijkheid heeft gemeend dat hij de premies mocht aftrekken. De aangiften zijn ook door de adviseur opgesteld.

De rechtbank is van oordeel dat het feit dat eiser volledig is afgegaan op de adviezen en de opgestelde aangiften niet wegneemt dat eiser lichtvaardig heeft gehandeld ten aanzien van de aftrek van bedragen als premies voor lijfrente. Dit levert grove schuld op.

Op zichzelf is een boete van 25% daarvoor in het algemeen passend en geboden. Eiser heeft echter bij navorderingsaanslagen over drie jaren drie keer een boete opgelegd gekregen met telkens dezelfde oorzaak. De boetes cumuleren daardoor in wezen, hetgeen de rechtbank in het onderhavige geval niet redelijk acht. De rechtbank vindt daarin aanleiding om de boete voor het jaar 2000 in stand te laten en de boetes voor de jaren 2001 en 2002 te matigen tot 50%. Dit berekent dat voor 2001 de boete wordt verminderd tot € 313 en voor 2002 tot € 804.

Gelet op het vorenstaande is het beroep deels gegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep voor het jaar 2000 ongegrond;

- verklaart het beroep voor de jaren 2001 en 2002 gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar betrekking hebbend op 2001 en 2002 voor zover het betreft de opgelegde boetes;

- vermindert de boetes voor 2001 en 2002 tot € 313 respectievelijk € 804 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van de uitspraken op bezwaar over 2001 en 2002;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier, op 26 april 2006.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.