Home

Rechtbank Arnhem, 21-12-2005, ECLI:NL:RBARN:2005:192 BB1426, AWB 05/1987

Rechtbank Arnhem, 21-12-2005, ECLI:NL:RBARN:2005:192 BB1426, AWB 05/1987

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
21 december 2005
Datum publicatie
9 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2005:BB1426
Zaaknummer
AWB 05/1987

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Activering en afschrijving op varkensrechten in het kader van de terbeschikkingstellingsregeling niet toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/1987 IB

Uitspraakdatum: 21 december 2005

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X]

wonende te [Z], eiser,

gemachtigden [gemachtigde] en [gemachtigde], werkzaam bij [A],

en

de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland, kantoor Nijmegen,

verweerder,

gemachtigde [gemachtigde].

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (nr. [00].H16) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.633.

De aanslag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van verweerder van 4 mei 2005 gehandhaafd.

Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2005 te Arnhem.

Partijen zijn daar verschenen.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. In dit verband wordt opgemerkt dat voor zover eiser een andere lezing van deze feiten voorstaat, de rechtbank deze, gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting, niet geloofwaardig acht.

In 1986 zijn er mestproductierechten toegekend aan de varkenshouderij [B] B.V.

In 1989 zijn de activiteiten van [B] B.V. gesplitst. De exploitatie van de varkenshouderij [a-straat 1] te [Z] is voortgezet door [C] B.V., een vennootschap waarvan eiser enig aandeelhouder is.

Per 1 januari 1992 zijn de bedrijfsactiviteiten van [C] B.V. overgedragen aan haar nieuw opgerichte dochtermaatschappij [D] B.V.

Per 1 januari 1992 is er een maatschap opgericht tussen [D] B.V. en de heer [E], zoon van eiser.

Volgens artikel 4.1 van de maatschapakte is door [D] B.V. ingebracht de door haar per 1 januari 1992 overgenomen onderneming van [C] B.V. met alle activa en passiva.

Volgens artikel 4.2 van de maatschapakte heeft [D] B.V. [de economische eigendom van] de haar toekomende mestproductierechten ingebracht tegen de fiscale boekwaarde van nihil. Indien later komt vast te staan dat de waarde van de mestproductierechten hoger is dan de boekwaarde, geschiedt de inbreng onder voorbehoud van de geconstateerde meerwaarde.

De ondernemingen die de activiteiten van [B] B.V. hebben overgenomen, hebben tot 1994 gebruik gemaakt van de mestproductierechten met nr. 066027240 die op naam stonden van [B] B.V. Volgens het op 14 juni 1994 door de notaris ondertekende formulier “Splitsing van een bedrijf” – ingevuld ter splitsing van de mestproductierechten - is [B] B.V. de oude (juridische) eigenaar van de mestproductierechten, en is de maatschap [F] de nieuwe (juridische) eigenaar.

Per 1 september 1998 zijn de mestproductierechten krachtens wetgeving omgezet in varkensrechten. De brief hierover van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 22 augustus 1998 is gericht aan de maatschap [F].

Per 1 januari 2001 heeft eiser het gebruik en genot van enige onroerende zaken ingebracht in de maatschap. Per die datum bedraagt de waarde in het economische verkeer van de varkensrechten € 114.244.

Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2001 als afschrijving op de varkensrechten een bedrag van € 28.560 ten laste van zijn winst gebracht. Bij het vaststellen van de aanslag heeft verweerder deze last niet geaccepteerd.

3. Het geschil

In geschil is of eiser per 1 januari 2001 de varkensrechten voor een bedrag van € 114.244 mag activeren en hierop jaarlijks € 28.560 mag afschrijven.

Eiser betoogt dat hij per 1 januari 2001 als privé-persoon is toegetreden tot de maatschap [F], dat hij daarbij behalve het gebruik en genot van de onroerende zaken ook het gebruik en genot van de varkensrechten heeft ingebracht, en dat op deze varkensrechten afgeschreven kan worden.

4. Beoordeling van het geschil

Vorenstaande feiten en omstandigheden laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere gevolgtrekking toe dan dat eiser in privé nimmer eigenaar, ook niet in economische zin, is geweest van de onderhavige mestproductie- en varkensrechten. Dit betekent dat van het ter beschikking stellen van varkensrechten aan de maatschap [F] geen sprake kan zijn. Verweerder heeft mitsdien terecht geweigerd een afschrijving toe te staan op de varkensrechten.

Zelfs al zou eisers standpunt juist zijn dat hij per 1 januari 2001 eigenaar was van de varkensrechten, dan nog zou dit niet ertoe leiden dat vanaf 2001 een jaarlijkse afschrijving ten laste van eisers winst in aanmerking kan worden genomen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.

In artikel AJ, lid 1, van de van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat vermogensbestanddelen die per 1 januari 2001 ter beschikking worden gesteld aan een samenwerkingsverband waarin een vennootschap participeert waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft, te boek worden gesteld voor de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip.

Voor vergunningen, ontheffingen, concessies en andere dispensaties van publiekrechtelijke aard is hierop in het tweede lid een uitzondering gemaakt. Deze vermogensbestanddelen worden per 1 januari 2001 te boek gesteld voor de historische kostprijs vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten en verminderd met het gedeelte daarvan dat onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 als kosten, daaronder begrepen lasten en afschrijvingen, in aanmerking is genomen.

Tussen partijen is niet in geschil dat, zo eiser al eigenaar mocht zijn van de varkensrechten, deze rechten op 1 januari 2001 ter beschikking zijn gesteld aan de maatschap [F], een samenwerkingsverband waarin eisers aanmerkelijkbelangvennootschap [D] B.V. participeert. Bovendien heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de onderhavige varkensrechten, als opvolger van de mestproductierechten, destijds anders dan om niet zijn verkregen. In geschil is wel of artikel AJ, lid 2, van de Invoeringswet toepassing vindt ten aanzien van de varkensrechten. Ter beantwoording van deze vraag overweegt de rechtbank het volgende.

In 1984 heeft de Nederlandse overheid vanuit een oogpunt van milieu door middel van mestproductierechten een regeling voor de productie van varkens- en kippenmest ingevoerd. Door de mestproductierechten werd het maximaal aantal te houden varkens per bedrijf afhankelijk gesteld van een toegekende referentiehoeveelheid mest.

Per 1 september 1998 zijn de mestproductierechten omgezet in varkensrechten. Het stelsel van varkensrechten houdt een maximering in van de aantallen varkens die op de bedrijven mogen worden gehouden. De varkensrechten zijn, zij het onder beperkingen, zelfstandig overdraagbaar.

De mestproductierechten en de varkensrechten zijn in eerste instantie krachtens wet aan de varkenshouders toegekend op basis van berekeningen die uitgaan van de bestaande omvang van het bedrijf en zijn in zoverre door de varkenshouders om niet verworven.

De mestproductierechten en varkensrechten hebben met persoons- of ondernemingsgebonden vergunningen en licenties gemeen dat zij bij publiekrechtelijke regeling in het leven zijn geroepen als instrument ter uitvoering van een bepaald overheidsbeleid. Naar alle waarschijnlijkheid heeft de wetgever omwille van de overdraagbaarheid gekozen voor het instrument van de varkensrechten en niet voor ondernemings- of persoonsgebonden vergunningen.

Naar het oordeel van de rechtbank kunnen dergelijke publieke (varkens)rechten op één lijn worden gesteld met vergunningen. De omstandigheid dat de regeling van de varkensrechten voorziet in een (beperkte) overdraagbaarheid van de rechten, ontneemt aan deze regeling niet het publiekrechtelijke karakter. De regeling van artikel AJ, lid 2, van de Invoeringswet is derhalve van toepassing op varkensrechten. Dit brengt mee dat, nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de historische kostprijs van de onderhavige varkensrechten anders dan nihil bedraagt, de varkensrechten per 1 januari 2001 te boek worden gesteld op nihil.

Het vorenstaande betekent dat ook al zou eisers standpunt dat hij eigenaar is van de varkensrechten juist zijn, dit niet meebrengt dat vanaf 2001 jaarlijks ten laste van de winst kan worden afgeschreven.

Het beroep dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J.H. van Suilen, rechter. De beslissing is in tegenwoordigheid van mr. drs. J.A. Vriezen, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 december 2005.

.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;

dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.