Rechtbank Arnhem, 06-03-2006, AV8691, AWB 05/3676
Rechtbank Arnhem, 06-03-2006, AV8691, AWB 05/3676
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 6 maart 2006
- Datum publicatie
- 5 april 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2006:AV8691
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2007:BB3520, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 05/3676
Inhoudsindicatie
Loonbelasting. Verweerder heeft ten onrechte het anoniementarief toegepast in de gevallen waarin de loonbelastingverklaringen ontbreken.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/3676
Uitspraakdatum: 6 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [Z], eiseres,
[gemachtigde],
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P],
verweerder,
[gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag opgelegd in de loonbelasting (aanslagnummer: [00].A.01.3500) voor een bedrag van € 92.782, alsmede bij beschikking een boete van € 22.202.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de verweerder, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag verminderd tot een aanslag ten bedrage van € 62.078 aan enkelvoudige belasting, en de boete verminderd tot € 6.206.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2006 te Arnhem.
Partijen zijn daar verschenen.
2. De feiten
Eiseres exploiteert vanaf 1999 een confectiebedrijf. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het uitpakken, op hangers maken en verzendklaar maken van kleding voor derden. Daarnaast worden producten voorzien van labels en prijskaartjes. Eiseres heeft personeel in dient.
Op 17 februari 2004 is een boekenonderzoek gestart waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften loonbelasting is onderzocht over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003. Van de bevindingen van het boekenonderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 9 juli 2004.
Uit het boekenonderzoek is onder meer naar voren gekomen dat in de loonadministratie van eiseres van een aantal werknemers afschriften van identiteitsbewijzen ontbraken en/of geen (ondertekende) loonbelastingverklaringen aanwezig waren.
Op 23 februari 2004 heeft de controlerend ambtenaar een brief verstuurd aan eiseres. Daarin staat de volgende passage:
“Ik heb nog niet van alle werknemers een kopie van een wettelijk toegelaten identiteitsbewijs en/of een ingevulde loonbelastingverklaring ontvangen. Ik wijs u er op dat voor personen waarvan deze bescheiden bij onze bespreking op 4 maart 2004 niet worden getoond, het tarief voor anonieme werknemers zal worden toegepast.”
In de bespreking van 4 maart 2004 waren slechts een aantal aanvullende afschriften van identiteitsbewijzen en loonbelastingverklaringen beschikbaar. Voor 25 maart 2004 wordt een vervolgafspraak gemaakt. Deze wordt verplaatst naar 6 april 2004.
Naar aanleiding van de constateringen uit het boekenonderzoek heeft verweerder onderhavige naheffingsaanslag opgelegd. Daarbij is onder meer met betrekking tot de hiervoor genoemde gebreken op grond van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) het tarief voor anonieme werknemers (het anoniementarief) toegepast. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is rekening gehouden met identiteitsbewijzen en loonbelastingverklaringen die alsnog zijn overgelegd voor 5 juli 2004 en zijn geproduceerd uiterlijk op 6 april 2004. Aldus zijn ter zake van deze gebreken de volgende bedragen aan LB/PVV nageheven:
Geen loonbelastingverklaring:
2001: € 28.320
2002: € 739
2003: € 13.582
Geen loonbelastingverklaring en geen volledige kopie van het identiteitsbewijs:
2001: € 7.297
2002: € 299
2003: € 632
Ontbreken identiteitsbewijs:
2001: € 4.064
2002: € 284
2003: € 252
Verweerder heeft tegelijk met de naheffingsaanslag een vergrijpboete opgelegd van 25% omdat er naar zijn oordeel sprake is van grove schuld.
Over het tijdvak 1 maart 1999 tot en met 31 december 2000 is in 2002 ook een boekenonderzoek gehouden bij eiseres. In onderdeel 6.2 van het daarvan opgemaakte rapport is de volgende passage opgenomen:
“De inhoudingsplichtige heeft niet geheel voldaan aan de administratieve verplichtingen die wettelijk zijn voorgeschreven. Voor de wet op de identificatieplicht zijn van enkele werknemers niet de onderliggende stukken aanwezig. Inhoudingsplichtige is door mij op de onregelmatigheid gewezen en zal hier voortaan aan voldoen.”
3. Het geschil
In geschil is of verweerder:
1. in strijd heeft gehandeld met het vertrouwensbeginsel;
2. in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel;
3. het anoniementarief kan toepassen indien (ondertekende) loonbelastingverklaringen ontbreken en/of als er geen afschriften van identiteitsbewijzen aanwezig zijn;
4. terecht het verzoek om een voor verhaal vatbare aanslag afwijst;
5. terecht een boete vanwege grove schuld heeft opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
1. Vertrouwensbeginsel
Eiseres heeft betoogd dat de controlerend ambtenaar tijdens het boekenonderzoek het vertrouwen heeft gewekt dat ingeval eiseres alsnog de ontbrekende stukken zou overleggen, in die gevallen geen naheffing zou plaatsvinden. Verweerder heeft zich hier volgens haar niet aan gehouden, omdat niet alle alsnog aangeleverde stukken zijn meegenomen.
Verweerder bestrijdt dat de controlerend ambtenaar de gestelde uitlatingen heeft gedaan. Hij geeft daarbij aan dat desondanks de alsnog aangeleverde stukken zijn meegenomen bij het opleggen van de naheffingsaanslag, mits de stukken zijn opgemaakt uiterlijk op 6 april 2004.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres verklaard dat de controlerend ambtenaar zich niet expliciet heeft uitgelaten over de datum waarop de aanvullende stukken moesten zijn opgemaakt, opdat ze nog zouden worden meegenomen door verweerder. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat het beroep op het vertrouwensbeginsel moet worden verworpen. De door eiseres gestelde toezegging is niet concreet genoeg om daaraan vertrouwen te ontlenen.
2. Gelijkheidsbeginsel
Eiseres voert aan dat verweerder het beleid heeft om inhoudingsplichtigen de mogelijkheid te bieden gebreken ten aanzien van identiteitsbewijzen en/of loonbelastingverklaringen te herstellen. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder in vergelijkbaar gevallen inhoudingsplichtigen de mogelijkheid heeft geboden gebreken ten aanzien van identiteitsbewijzen en/of loonbelastingverklaringen te herstellen. Verweerder heeft een en ander gemotiveerd bestreden.
De rechtbank stelt vast dat eiseres een ruime termijn heeft gekregen om de gebreken te herstellen: vanaf 23 februari 2004 tot en met 6 april 2004, met nog een uitloop tot 5 juli 2004 om tot 6 april 2004 opgemaakte stukken in te zenden. Verweerder heeft betwist dat er destijds sprake was van een beleid met langere termijnen en eiseres heeft een dergelijk beleid niet aannemelijk gemaakt. De verwijzing van eiseres naar een ander geval overtuigt evenmin, aangezien daar niet een wezenlijk andere termijn is gehanteerd. Bovendien is niet duidelijk geworden of het wel gaat om een vergelijkbaar geval. Eiseres was eerder gewaarschuwd; de belastingplichtige in het andere geval misschien niet. De onduidelijkheid over het andere geval kan niet aan verweerder worden verweten, nu uit het dossier volgt dat hij voldoende moeite heeft gedaan om te achterhalen om welk geval het kon gaan. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt derhalve verworpen.
3. Anoniementarief
Verweerder heeft het anoniementarief toegepast in drie situatie, te weten: het ontbreken van een loonbelastingverklaring, het ontbreken van een loonbelastingverklaring in combinatie met een onvolledig afschrift van een identiteitsbewijs en het ontbreken van een afschrift van een identiteitsbewijs. Hieronder zal de rechtbank deze gevallen beoordelen.
Ontbreken loonbelastingverklaring
Ingevolge artikel 26b van de Wet LB bedraagt de belasting 52% van het loon ingeval de werknemer zijn naam, adres of woonplaats niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt dan wel, ingeval de werknemer loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet, zijn identiteit niet is vastgesteld en opgenomen in de loonadministratie overeenkomstig artikel 28, onderdeel f, van de Wet LB, alsmede ingeval de werknemer ter zake onjuiste gegevens heeft verstrekt en de inhoudingsplichtige dit weet of redelijkerwijs moet weten.
In artikel 29, vierde lid, van de Wet LB is, voor zover van belang, bepaald dat opgave van naam, adres en woonplaats van de werknemer geschiedt door middel van de door de inspecteur uitgereikte of toegezonden loonbelastingverklaring.
Op grond van artikel 65, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) is de werknemer aan wie een loonbelastingverklaring is uitgereikt, gehouden de daarbij gevraagde gegevens te verstrekken door de loonbelastingverklaring duidelijk, stellig en zonder voorbehoud ingevuld en ondertekend, in te leveren bij de inhoudingsplichtige. De werknemer levert de ingevulde en ondertekende loonbelastingverklaring in voor de eerste loonverstrekking.
Vaststaat dat er loonbelastingverklaringen ontbreken en dat een aantal loonbelastingverklaringen niet is ondertekend.
Ter beoordeling ligt voor de vraag of het anoniementarief moet worden toegepast vanwege het enkele ontbreken of het niet ondertekend zijn van de loonbelastingverklaringen.
De rechtbank neemt bij de boordeling in overweging dat het Hof ’s-Gravenhage in zijn uitspraak van 7 april 2005, nummer BK-03/00987, LJN AT4758, in dat verband het volgende heeft overwogen.
“6.5.2. Uit de duidelijke tekst van artikel 26b van de Wet volgt dat slechts in een drietal gevallen het anoniementarief kan worden toegepast, waaronder het geval dat de werknemer zijn naam, adres of woonplaats niet aan de inhoudingsplichtige heeft verstrekt. Artikel 26b bepaalt niet op welke wijze de werknemer vorenbedoelde gegevens aan de inhoudingsplichtige dient te verstrekken, en - anders dan bij de verwijzing in artikel 26b naar artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet in het kader van de vaststelling van de identiteit van de werknemer - evenmin is in artikel 26b een verwijzing naar artikel 29 van de Wet opgenomen.
6.5.3. In het kader van de parlementaire behandeling van een wetsvoorstel kan een voorgestelde regeling worden toegelicht, van een motivering worden voorzien of kan een uitleg daarvan worden gegeven, maar die toelichting, motivering of uitleg mag geen aanvullende normen bevatten. De te stellen normen moeten in de regeling zelf worden vastgelegd (vgl. de toelichting op aanwijzing 214 van Aanwijzingen voor de regelgeving).
6.5.4. Weliswaar moet uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het de bedoeling was van de wetgever dat het niet inleveren van de vereiste loonbelastingverklaring tot gevolg zou hebben dat het in artikel 26b van de Wet voorgeschreven tarief voor anonieme werknemers van toepassing zou zijn (zie de memorie van toelichting bij het wetsontwerp dat heeft geleid tot de Wet van 27 april 1989, Stb. 122 (Oort-I), kamerstukken II, 1987-1988, 20 595, nr. 3, blz. 87-88) doch aangezien zulks niet uitdrukkelijk in de wettekst is opgenomen, is het niet mogelijk met een beroep op de bedoeling van de wetgever te bereiken dat de wettekst zodanig wordt uitgelegd dat deze gelding heeft in een situatie die in de tekst van de wet niet is te lezen (vgl. het arrest van de Hoge Raad van 13 maart 1996, nr. 29 799, BNB 1996/194c*).”
Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hij niet betwist dat de naam, adres, en woonplaats gegevens van de betreffende werknemers in de loonadministratie van eiseres aanwezig waren en dat hij geen aanleiding ziet aan de juistheid van die gegevens twijfelen. Gelet op deze verklaringen en de hiervoor weergegeven overwegingen van het Hof ’s-Gravenhage, is de rechtbank van oordeel dat toepassing van het anoniementarief uitsluitend vanwege het ontbreken van de loonbelastingverklaringen achterwege dient te blijven, nu de betreffende werknemers hun naam, adres en woonplaats kennelijk op een andere wijze aan de inhoudingsplichtige hebben verstrekt. Het beroep is in zoverre gegrond. Dit brengt mee dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd met € 42.641 (€ 28.320 voor het jaar 2001, € 739 voor het jaar 2002 en € 13.582 voor het jaar 2003).
Ontbreken afschrift identiteitsbewijs
Gelet op het bepaalde in artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet LB, dient bij het ontbreken van een afschrift van identiteitsbewijzen het anoniementarief te worden toegepast. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Ontbreken achterkant identiteitsbewijs in combinatie met het ontbreken van een (ondertekende) loonbelastingverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in deze gevallen terecht het anoniementarief toegepast. Op de achterkant van het identiteitsbewijs staat de handtekening van de houder van het identiteitsbewijs. Deze moet tot de persoonsgegevens van de houder van het identiteitsbewijs worden gerekend. Een handtekening is derhalve van belang voor het vaststellen van de identiteit van de houder van het identiteitsbewijs. Aldus wordt bij het ontbreken van een afschrift van de achterkant van het identiteitsbewijs in de loonadministratie niet voldaan aan het bepaalde in artikel 28, eerste lid, onderdeel f, van de Wet LB en dient het anoniementarief te worden toegepast. Het beroep is in zoverre ongegrond.
4. Voor verhaal vatbare aanslag
Eiseres heeft ingevolge artikel 31, tweede lid, letter a, onder 1°, van de Wet LB verzocht de regels voor eindheffing niet toe te passen. Eiseres stelt daarbij dat zij de nageheven loonbelasting kan verhalen op haar werknemers.
Verweerder is daarentegen van mening dat eiseres reeds bij het uitbetalen van het loon heeft afgezien van de mogelijkheid de verschuldigde heffingen te verhalen.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van eiseres dient te worden afgewezen. Voorwaarde voor het achterwege laten van eindheffing is dat eiseres bij het verzoek voor het niet toepassen van eindheffing de daartoe noodzakelijke gegevens verstrekt. Eiseres heeft bij haar verzoek geen nadere gegevens verstrekt, zodat de voorwaarde niet is vervuld.
5. Boete
Nu het anoniementarief ten onrechte is toegepast in de gevallen waarin de loonbelastingverklaringen ontbreken, dient de ter zake daarvan opgelegde vergrijpboete te vervallen. Ook in zoverre is het beroep derhalve gegrond. De rechtbank zal de vergrijpboete dan ook verminderen met € 4.265 (10% van € 42.641) tot een bedrag van € 1.941 (€ 6.206 - € 4.265).
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat het aan de grove schuld van eiser was te wijten dat tot een te laag bedrag loonbelasting is ingehouden. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres reeds bij het vorige boekenonderzoek in 2002 is gewezen op dezelfde gebreken in de loonadministratie. Bovendien werd eiseres bijgestaan door een gemachtigde, waarvan mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de geldende regelgeving.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het resterende bedrag van de boete – voor zover in geding – passend en geboden is.
Gelet op het vorenstaande is het beroep van eiseres (gedeeltelijk) gegrond. De naheffingsaanslag ad € 62.078 moet worden verminderd met € 42.641 tot € 19.437.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover deze betrekking heeft op de toepassing van het anoniementarief ter zake van het ontbreken van de loonbelastingverklaringen en de daarover opgelegde boete;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag aan loonbelasting/premie volksverzekeringen van € 19.437;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 1.941;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. F.M. Smit, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J.P.W.H.T. Becks, griffier, op 6 maart 2006.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.