Rechtbank Arnhem, 05-07-2006, AZ2051, AWB 06 / 865
Rechtbank Arnhem, 05-07-2006, AZ2051, AWB 06 / 865
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 5 juli 2006
- Datum publicatie
- 13 november 2006
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2006:AZ2051
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHARN:2007:BA6114, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 06 / 865
Inhoudsindicatie
De rechtbank kwalificeert de werkzaamheden die eiser als predikant verricht niet als beoefenaar van een zelfstandig beroep maar als resultaat uit overige werkzaamheden. Verweerder heeft derhalve terecht de zelfstandigenaftrek gecorrigeerd.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06 / 865
Uitspraakdatum: 5 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z],
eiser,
vertegenwoordigd door [gemachtigde],
en
de inspecteur van de belastingdienst [te P],
verweerder,
vertegenwoordigd door [gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [00].H26) inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.146.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 januari 2006 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 26 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 27 januari 2006, beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2006 te Arnhem.
Eiser is niet in persoon verschenen, maar bij gemachtigde. Namens verweerder is [gemachtigde] verschenen.
2. De feiten
Eiser is regulier wijkpredikant van de gereformeerde kerk te [Z] (hierna: de kerk). Zijn traktement – uit hoofde van zijn predikantschap - bedroeg in 2002 € 61.374 bruto. Daarnaast heeft eiser in 2002 een bedrag van bruto € 3.918 als neveninkomsten genoten. Eiser is niet ondergeschikt aan de kerk. Hij is volledig autonoom voor wat betreft zijn werkzaamheden.
3. Het geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of eiser voor het jaar 2002 aangemerkt dient te worden als een beoefenaar van een zelfstandig beroep, die winst uit onderneming geniet, zoals eiser stelt, of dat hij aangemerkt dient te worden als een genieter van resultaat uit overige werkzaamheden zoals verweerder stelt. De fiscale relevantie van dit onderscheid ligt met name in het recht van eiser op zelfstandigenaftrek, welke door verweerder geweigerd is.
4. Beoordeling van het geschil
Volgens artikel 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) wordt onder ondernemer verstaan de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Op grond van artikel 3.5 van de Wet IB 2001 wordt onder ondernemer mede begrepen de beoefenaar van een zelfstandig beroep.
De in artikel 3.4 van de Wet IB 2001 gegeven omschrijving houdt naar het oordeel van de rechtbank in dat de ondernemer het volledige risico ten aanzien van de hoogte van de inkomsten loopt, zorgt voor de eigen pensioenvoorziening, het risico loopt om door derden aansprakelijk te worden gesteld voor de wijze van uitoefenen van het beroep, en het risico loopt van het wegvallen van de inkomsten bij ziekte, terwijl voorts het ontvangen van inkomsten van meerdere personen en/of instellingen en het streven naar een zo hoog mogelijke opbrengst daarvoor eveneens kenmerkend zijn (vergelijk Hof ’s-Gravenhage, 4 januari 1985, nr. 116/84 M II, VN 1985/1538 en Hof Den Bosch, 15 juli 2005, LJN AU3573).
Omdat eiser een beroep doet op het ondernemerschap en de daaraan gekoppelde zelfstandigenaftrek rust op hem de last om zodanige feiten te stellen dat daaruit de conclusie getrokken kan worden dat eiser ter zake van zijn activiteiten als predikant een onderneming drijft, waaruit hij als ondernemer winst geniet.
Eiser stelt dat hij het risico loopt dat de kerk bij een conflict de samenwerkingsovereenkomst verbreekt. Voorts is eiser van mening dat er het risico van inkomensverlies is dat het dalend aantal betalende gelovigen met zich meebrengt. Eiser kan geen recht doen gelden op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (hierna WW). Eiser heeft zich ingeschreven bij de Kamer van koophandel en wenst vergeleken te worden met andere zelfstandige beroepsbeoefenaren als huisartsen, fysiotherapeuten en logopedisten. Eiser is als zelfstandige ook verplicht tot afdracht van de premie voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: Waz).
Niet gebleken is dat eiser door derden aansprakelijk kan worden gesteld voor de wijze van uitoefenen van zijn beroep als predikant. Voorts komt het risico van het afnemend aantal betalende gelovigen rechtstreeks voor rekening van de kerk. Eiser loopt hierbij slechts een daarvan afgeleid risico. Voorts bleek ter zitting dat het werkloosheidsrisico gedeeltelijk is afgedekt door een collectief fonds. Het feit dat eiser hier zelf aan mee betaalt, doet daar niet aan af, reeds omdat dit bij de WW ook zo is. Eiser mag zich dan, gezien de neveninkomsten, aan meer dan één opdrachtgever binden, hij geniet zijn inkomsten hoofdzakelijk van de kerk. De risico’s zijn weliswaar groter dan bij iemand die in loondienst is, maar toch niet zodanig dat gesproken kan worden van het lopen van ondernemersrisico. De door eiser aangedragen stellingen hebben derhalve niet tot gevolg dat wordt voldaan aan de de genoemde criteria om als ondernemer te kunnen worden aangemerkt.
Met betrekking tot de te betalen premies voor de Waz is de rechtbank van oordeel dat uit de toepassing van die wet niet de conclusie kan worden getrokken dat eiser beoefenaar is van een beroep in de zin van artikel 3.5 van de Wet IB 2001. Dit geldt te meer omdat elke resultaatgenieter zoals eiser voor die wet verzekerd was.
Eiser stelt dat hij vergeleken moet worden met een huisarts of met een fysiotherapeut die ook een vrij constant inkomen hebben. Die vergelijking gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Doorgaans hebben deze beroepsgroepen te maken met meerdere opdrachtgevers (cliënten en zorgverzekeraars) en lopen zij directe risico’s op gebied van inkomsten en ook grote risico’s op gebied van investeringen. Voor eiser geldt dit niet in vergelijkbare mate.
Uit het voorgaande volgt dat eiser niet als beoefenaar van een zelfstandig beroep kan worden beschouwd. Ook hetgeen eiser overigens heeft aangedragen (zoals inschrijving bij de kamer van koophandel en aanmelding als omzetbelastingplichtige), leidt niet tot een ander oordeel nu het gaat om van de wil van eiser afhankelijke omstandigheden. Nu partijen het erover eens zijn dat geen sprake is van dienstbetrekking, dient het inkomen van belanghebbende derhalve te worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Dit brengt mee dat verweerder terecht de zelfstandigenaftrek heeft gecorrigeerd.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van M.J. Eggink, griffier, op 5 juli 2006.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.