Home

Rechtbank Arnhem, 02-02-2006, BA0792, AWB 05/2766

Rechtbank Arnhem, 02-02-2006, BA0792, AWB 05/2766

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
2 februari 2006
Datum publicatie
15 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:BA0792
Zaaknummer
AWB 05/2766

Inhoudsindicatie

Levering van zonnestroom aan het energienet leidt niet tot ondernemerschap voor de omzetbelasting.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Registratienummer: AWB 05/2766

Uitspraakdatum: 2 februari 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[X],

wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost, kantoor Winterswijk,

verweerder,

gemachtigde mw. mr. J.J. Derksen - Eeninkwinkel.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 2003 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting voor een bedrag van € 3.449.

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de verweerder bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2005 te Arnhem. Verweerder is daar verschenen.

Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 9 november 2005 aan de heer [X] op het adres [a-straat 1] ([0000 AA]) te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu voormelde brief niet ter griffie is terugontvangen is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op regelmatige wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. De feiten

Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.

2.1 Eiser heeft zich in november 2003 bij de Belastingdienst aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting. Daarbij heeft hij het leveren van zonnestroom aangegeven als ondernemingsactiviteit. Voorts heeft hij zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.

2.2 Eiser heeft in 2003 voor een bedrag van € 18.105 (exclusief omzetbelasting) 16 zonnepanelen gekocht, welke zijn aangebracht op zijn woonhuis. Deze zonnepanelen hebben samen een maximale capaciteit van circa 2.176 kWh. Er is plaats om het aantal zonnepanelen uit te breiden naar 24 tot 32 maximaal.

2.3 In het jaar 2003 is door eiser (en zijn gezin) 4.157 kWh stroom verbruikt.

2.4 Eiser is overgestapt van energieleverancier NUON naar Greenchoice en ontvangt met korting groene energie. Daarnaast is hij producent en levert alle door hemzelf geproduceerde zonnestroom direct aan het net.

2.5 Op grond van artikel 31c van de Energiewet kunnen huishoudens die zelf op kleine schaal duurzame energie opwekken en minder dan 3.000 kWh terugleveren, de teruggeleverde energie verrekenen met de verbruikte energie. Bij het opmaken van de jaarnota wordt de geregistreerde hoeveelheid teruggeleverde zonnestroom afgetrokken van het geregistreerde elektriciteitsverbruik. De prijs voor de teruggeleverde stroom is gelijk aan die voor de verbruikte stroom.

2.6 Bij een productie van meer dan 1.500 kWh op jaarbasis kan men zich laten registreren als producent van zonnestroom en MEP-subsidie aanvragen. Voor het verkrijgen van de MEP-subsidie moet de producent zich aanmelden bij CertiQ als producent van zonnestroom en bij EnerQ voor het aanvragen van de MEP-subsidie. De kosten voor inschrijving en registratie bij CertiQ en EnerQ bedragen eenmalig

€ 25. De jaarlijkse bijdrage is € 25.

2.7 Eiser heeft zich op 10 augustus 2004 geregistreerd voor een MEP-subsidie. De MEP-subsidie is gegarandeerd voor een periode van maximaal 10 jaar.

2.8 Eiser ontvangt de MEP-subsidie zowel over de teruggeleverde zonnestroom aan het net als over de zelf verbruikte stroom. Om voor de beide subsidies in aanmerking te komen moet een productiemeter worden aangeschaft. Deze meter wordt door eiser gehuurd. Het plaatsen van de meter brengt eenmalig kosten met zich mee. Om de meter in gebruik te kunnen nemen is de meterkast uitgebreid, waarvoor eiser een bedrag ad € 183,61 exclusief omzetbelasting aan kosten heeft gemaakt.

2.9 Eiser heeft over de periode 1 juli 2003 tot en met 31 december 2003 370 kWh voor

€ 21,83 exclusief omzetbelasting geleverd aan het net. In de periode 1 januari 2004 tot en met 30 juni 2004 heeft hij aan het net 630 kWh geleverd voor € 28,35 exclusief omzetbelasting.

2.10 Op 19 maart 2004 is een boekenonderzoek voor de omzetbelasting bij eiser ingesteld.

2.11 Verweerder heeft op basis van dit onderzoek geconcludeerd dat eiser geen ondernemer is voor de omzetbelasting, omdat hij niet deelneemt aan het economische verkeer. De reeds verleende teruggaaf over het tijdvak 1 januari 2003 – 31 december 2003, betreffende de BTW over de geleverde zonnepanelen, is vervolgens om die reden nageheven.

3. Het geschil

In geschil is de vraag of door de levering van zonnestroom aan het energienet sprake is van ondernemerschap voor de omzetbelasting.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Voor de beoordeling van het ondernemerschap van eiser is van belang artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting (verder: Wet OB), zoals dit artikel moet worden uitgelegd in het licht van de Richtlijn van 17 mei 1977 (PbEG L 145, 77/388/EEG), hierna: de Zesde richtlijn.

Artikel 7 Wet OB merkt als ondernemer aan ieder die een bedrijf zelfstandig uitoefent. Artikel 4, eerste lid, Zesde richtlijn merkt aan als ondernemer ieder die, ongeacht op welke plaats, zelfstandig economische activiteiten verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat van die activiteit.

Uit artikel 4, eerste lid, Zesde richtlijn volgt dat het voor het ondernemerschap niet ter zake doet of winst wordt beoogd of gemaakt. Voor zover verweerder - door de stelling dat niet sprake is van een bron van inkomen - op dit punt een ander standpunt inneemt, moet dat standpunt worden verworpen.

Eiser voldoet ook aan het in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie gestelde vereiste dat de prestaties moeten worden verricht tegen vergoeding. De levering van zonne-energie aan het net vindt immers tegen vergoeding plaats.

De Hoge Raad heeft, kennelijk met toepassing van het begrip “economische activiteiten” van de Zesde richtlijn, als vereiste voor het ondernemerschap gesteld dat de prestaties in het economische verkeer dienen te worden verricht. Als prestaties in het economische verkeer hebben volgens de Hoge Raad te gelden alle prestaties bij het verrichten waarvan de ondernemer, ter wille van de daarmee gemoeide economische belangen (cursivering Rb.), optreedt tegenover personen die niet tot de eigen kring behoren (Hoge Raad 14 september 1988, FED 1988/739 en Hoge Raad 11 oktober 1989, BNB 1990/34).

Wat betreft dit vereiste van de “economische belangen” overweegt de rechtbank als volgt.

De opbrengsten die eiser ontvangt als tegenprestatie voor de levering van stroom staan niet in een redelijke verhouding tot de kosten van het opwekken van zonne-energie. Eiser heeft € 18.105 exclusief BTW geïnvesteerd en in één jaar voor € 50,18 gefactureerd aan het energienet. Voorts heeft hij meer stroom in privé verbruikt (4.157 kWh) dan hij heeft opgewekt (2.176 kWh). Het is derhalve niet aannemelijk dat eiser in de toekomst belangrijk hogere bedragen zal kunnen factureren voor de levering van energie ten behoeve van derden dan hij tot nu toe heeft gedaan.

De omstandigheid dat eisers kinderen op afzienbare termijn uit huis zullen gaan wonen, kan de verhouding tussen de investering en de opbrengsten wellicht iets gunstiger maken, maar niet aannemelijk is dat daarmee een redelijke verhouding tussen opbrengst en kosten ontstaat.

Bovendien heeft eiser zonder nadere investering onvoldoende capaciteit om in de toekomst meer energie op te wekken dan hij zelf nodig heeft. Eiser voert wel aan dat hij het aantal panelen wil gaan uitbreiden, maar hij verliest daarbij uit het oog dat daarvoor weer een nieuwe investering nodig is. Niet valt in te zien dat de verhouding tussen de (verhoogde) investering en de opbrengst in relevante mate beter wordt als er meer panelen in werking zijn. Temeer nu de uitbreiding slechts mogelijk is tot 32 panelen.

In het licht van deze omstandigheden is de investering in de zonnepanelen alleen te begrijpen vanuit de privé-belangen van eiser. De rechtbank acht de te behalen vergoeding voor de leveringen aan het energienet (voor zover bestemd voor derden) dermate bijkomstig dat van eiser niet kan worden gezegd dat hij de activiteiten verricht ter wille van enig daarmee gemoeid economisch belang.

Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat de activiteiten van eiser niet kunnen worden geacht te worden verricht in het economische verkeer en dus geen economische activiteiten zijn. Eiser is daarom niet aan te merken als ondernemer in de zin van artikel 7, eerste lid, Wet OB, uitgelegd in het licht van artikel 4, eerste lid, Zesde Richtlijn.

Verweerder heeft de terugbetaalde BTW op de zonnepanelen derhalve terecht nageheven.

Het beroep is ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. F.M. Smit, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier, op 2 februari 2006.

De griffier De rechter

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem

dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.