Home

Rechtbank Arnhem, 02-05-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:638 BA4096, AWB 05/2853

Rechtbank Arnhem, 02-05-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:638 BA4096, AWB 05/2853

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
2 mei 2006
Datum publicatie
1 mei 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:BA4096
Zaaknummer
AWB 05/2853

Inhoudsindicatie

Diensten van uitzendbureau's in de landbouw kunnen vallen onder tabel I, b, post 13 a, van de wet op de Omzetbelasting als zij aan de kenmerken van diensten van agrarische loonbedrijven voldoen. Nu verweerder niet betwist dat het laden en lossen en het enten van kippen diensten zijn die eigen zijn aan en kenmerkend zijn voor het agrarisch loonbedrijf, vallen de voornoemde diensten onder de tabelpost en is het 6% tarief van toepassing.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/2853 OB

Uitspraakdatum: 2 mei 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Rivierenland/kantoor Arnhem, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 maart 2002 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [00]) opgelegd, ten bedrage van € 3.422 alsmede bij beschikking een boete van 10%.

Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 20 juni 2005 de naheffingsaanslag en de boete gehandhaafd. De boete is nadien verminderd met 5%.

Eiser heeft daartegen bij brief van 28 juli 2005, ontvangen bij de rechtbank op 29 juli 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2006 te Arnhem.

Eiser is aldaar verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

Gedurende het tijdvak dreef eiser een onderneming in de vorm van een eenmanszaak.

Hij exploiteerde een uitzendbureau. Het door hem ter beschikking gestelde personeel verrichtte werkzaamheden ten behoeve van pluimveebedrijven. De werkzaamheden bestonden uit het laden en lossen van kippen en het enten van kippen. Op de aan de pluimveebedrijven verstrekte facturen vermeldde eiser "omzetbelasting 19%". Op een gegeven moment wees één van de pluimveebedrijven hem erop dat hij niet 19% omzetbelasting in rekening moest brengen, maar dat het lage tarief van 6% van toepassing was.

Ter zitting heeft eiser verklaard:

- dat hij dit niet zondermeer wilde aannemen;

- dat hij daarom navraag heeft gedaan bij de belastingdienst over het te hanteren tarief;

- dat hij naar het belastingkantoor in Arnhem is gegaan;

- dat hij daar te woord is gestaan door een medewerker, wiens naam hij helaas niet meer weet;

- dat hij de situatie heeft uitgelegd en heeft gevraagd welk tarief omzetbelasting hij in rekening moest brengen;

- dat de desbetreffende medewerker ter plekke een groot boek heeft geraadpleegd en dat

deze persoon vervolgens heeft verteld dat hij het lage tarief, te weten 6%, mocht hanteren;

- dat hij nadien op de door hem uitgereikte facturen 6% omzetbelasting in rekening heeft gebracht.

Op 14 december 2004 is een boekenonderzoek ingesteld bij eiser. Onderzocht is (onder meer) de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 15 mei 2002 tot en met 30 juni 2003. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat eiser over het jaar 2002 het lage tarief heeft toegepast in plaats van het algemene tarief. Naar aanleiding van het boekenonderzoek is de onderhavige naheffingsaanslag alsmede de boete aan eiser opgelegd.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of de diensten die eiser heeft verricht vallen onder het verlaagde tarief van 6% van artikel 9, tweede lid, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB). In het bijzonder spitst het geschil zich toe op de beantwoording van de vraag of het in deze gaat om diensten die vallen onder Tabel I, b, post 13 a, behorende bij de Wet OB.

Eiser beantwoordt deze vragen bevestigend. Verweerder beantwoordt deze vragen ontkennend.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 9, tweede lid, letter a, van de Wet OB bedraagt de omzetbelasting, in afwijking van het eerste lid van dit artikel, 6 percent voor levering van goederen en diensten, genoemd in de bij de Wet OB behorende Tabel I.

In casu is in geschil of de diensten van eiser vallen onder de Tabel I, b, post 13 a (hierna: de tabelpost). De tabelpost luidt als volgt:

"de volgende diensten aan landbouwers, veehouders, tuinbouwers en bosbouwers:

- de diensten door agrarische loonbedrijven".

Niet in geschil is dat pluimveebedrijven zijn aan te merken als "veehouders". Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de tabelpost in deze niet van toepassing is, omdat er geen sprake is van rechtstreekse prestaties aan de landbouwer (gelet op het voorgaande doelt verweerder kennelijk op "veehouder"). Hij heeft hieraan toegevoegd dat hij dit standpunt inneemt op basis van de uitleg die hij geeft aan de Toelichting behorende bij de tabelpost.Voorts heeft hij verklaard dat hij niet bestrijdt dat het laden en lossen en het enten van kippen diensten zijn die eigen zijn aan en kenmerkend voor het agrarische loonbedrijf.

De rechtbank overweegt als volgt.

In de tot 1 februari 1994 geldende ambtelijke Toelichting is ter zake van de tabelpost vermeld dat het verlaagde tarief ook kan worden toegepast als de desbetreffende diensten worden verricht door een ondernemer die geen loonbedrijf exploiteert. In het vanaf 1 februari 1994 geldende ambtelijk Voorschrift behorende bij Tabel I staat in paragraaf 3 hetzelfde. Daaraan gaat nog vooraf: "Met de diensten door agrarische loonbedrijven wordt gedoeld op diensten die eigen zijn aan en kenmerkend zijn voor het agrarische loonbedrijf, en die hun oorsprong vinden in de bedrijfsuitoefening van de landbouwer enz." (zie in dit verband ook Hoge Raad van 24 september 2004, nr 38.172, BNB 2004/429).

Naar het oordeel van de rechtbank biedt de Toelichting en/of het Voorschrift behorende bij de tabelpost onvoldoende steun aan het door verweerder ingenomen standpunt. Diensten van uitzendbureau's in de landbouw kunnen vallen onder de tabelpost als zij aan de kenmerken van diensten van agrarische loonbedrijven voldoen. Nu verweerder niet betwist dat het laden en lossen en het enten van kippen diensten zijn die eigen zijn aan en kenmerkend zijn voor het agrarisch loonbedrijf, volgt hieruit dat de voornoemde diensten vallen onder de tabelpost en dat dientengevolge het tarief genoemd in artikel 9, tweede lid, van de Wet OB 1968, te weten 6%, van toepassing is.

Gelet op het vooroverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat door eiser niet is gesteld dat hij kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de onderhavige naheffingsaanslag alsmede de boete en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 138 vergoedt.

Deze uitspraak is vastgesteld door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier, op 2 mei 2006.

de griffier de rechter

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.