Rechtbank Arnhem, 02-02-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:460 BB8137, AWB 05/2218
Rechtbank Arnhem, 02-02-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:460 BB8137, AWB 05/2218
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 2 februari 2006
- Datum publicatie
- 19 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2006:BB8137
- Zaaknummer
- AWB 05/2218
Inhoudsindicatie
Eiser heeft ten onrechte een bedrag aan arbeidsbeloning en winstdeel ex-echtgenote in mindering gebracht op zijn belastbare inkomen. Geen geslaagd beroep op vertrouwensbeginsel.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2218 IB/PVV
Uitspraakdatum: 2 februari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
gemachtigde: [gemachtigde]
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost/kantoor Almelo,
verweerder,
gemachtigde: [gemachtigde]
1. Ontstaan en loop van het geding
Voor het jaar 2001 heeft verweerder aan eiser een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [00].H16) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 97.030 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 19.502. Tevens is aan eiser een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 567.
Na daartegen gemaakt bezwaar (eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen de boete) heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2005 te Arnhem.
Partijen zijn daar verschenen.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
In het jaar 2001 is het huwelijk van eiser met mevrouw [A] ontbonden door echtscheiding. Tot 1 juni 2001 was eiser als maat verbonden aan de maatschap [B]. Uit dien hoofde heeft hij winst uit onderneming genoten. Eiser was in 2001 tevens enig aandeelhouder van [C] B.V. De aandelen van [C] B.V. zijn in de loop van 2001 overgedragen aan een stichting waarvan eiser enig bestuurder is.
Op 14 april 2004 heeft eiser aangifte inkomstenbelasting /premies volksverzekeringen (IB/PVV) 2001 gedaan. Eiser heeft in de aangifte IB/PVV 2001 een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 90.725 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. Bij de aangifte is een bijlage "winst uit onderneming 2001 (in guldens)" gevoegd waarin (onder meer) het volgende is opgenomen:
"Winstverdeling onder maatschap:
Hiervan voor [X]:
Arbeidsbeloning 80.000
Winstverdeling 147.289
---------
[X] 227.289
Hiervan voor [A]:
Arbeidsbeloning 20.000
Winstverdeling 16.366
---------
[A] 36.366"
[A] (hierna: de ex-echtgenote) heeft voor het jaar 2001 geen aangifte IB/PVV gedaan.
Vóór het opleggen van de aanslag en tijdens de bezwaarfase heeft verweerder bij eiser nadere inlichtingen ingewonnen. In de bezwaarfase heeft verweerder eiser tevens in de gelegenheid gesteld een aantal stukken te overleggen, waaronder een kopie van een betalingsbewijs waaruit blijkt dat de ex-echtgenote de voornoemde arbeidsbeloning heeft genoten en een door eiser en de ex-echtgenote ondertekende overeenkomst waaruit blijkt dat zij gerechtigd is tot een gedeelte van de winst van de maatschap en waaruit de arbeids-verhouding tussen eiser en de ex-echtgenote blijkt. Eiser heeft deze stukken niet overgelegd.
Eerst ter zitting heeft eiser, ter onderbouwing van zijn beroepschrift, ter zake een stuk overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder. Verweerder heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Voornoemd stuk betreft een kopie van een faxbericht van 29 november 2001 en bevat een deel van een door eiser en de ex-echtgenote ondertekende overeenkomst. Op het stuk zijn een aantal kladaantekeningen en doorhalingen geplaatst. Het stuk is niet gedateerd.
Bij het opleggen van de aanslag zijn de volgende correcties aangebracht:
Box I: volgens aangifte: € 90.725
Bij:
zelfstandigenaftrek : € 4.758
looninkomsten : € 1.360
eigen woning : € 187
----------
totaal inkomen box I € 97.030
Box II : a.b.-winst volgens aangifte: nihil
Bij € 19.502
-------------
Totaal inkomen box II € 19.502
In bezwaar heeft verweerder het inkomen box II vastgesteld op € 9.519. In beroep hebben partijen overeenstemming bereikt over de in aanmerking te nemen aanmerkelijk belang-winst. Deze is door partijen vastgesteld op € 7000.
Ten aanzien van box I is overeenstemming bereikt over het navolgende:
Box I volgens aanslag (ook na bezwaar) : € 97.030
Af:
zelfstandigenaftrek : € 4.758
renteaftrek : € 7.679
autokosten : € 1.560
Bij:
rentevergoeding : € 1.913
(via interne compensatie) ------------
totaal inkomen box I € 84.946
Naar het oordeel van verweerder is bij de aanslagregeling bij het vasttellen van het belastbaar inkomen uit werk en woning ten onrechte een bedrag van fl. 36.366 (€ 16.502) in aftrek toegelaten (zie hiervóór onder "winstdeling onder maatschap"). Dit bedrag dient alsnog gecorrigeerd te worden. Verweerder beroept zich hierbij op het leerstuk van interne compensatie.
3. Het geschil
In geschil is:
a) of eiser in zijn aangifte ten onrechte een bedrag van € 16.502 aan arbeidsbeloning en winstdeel
ex-echtgenote op zijn belastbare inkomen uit werk en woning in mindering heeft gebracht; en zo ja
b) of eiser een beroep kan doen op het vertrouwensbeginsel.
4. Beoordeling van het geschil
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het bedrag van in totaal fl. 36.366 (€ 16.502) in het jaar 2001 daadwerkelijk door hem is voldaan aan de ex-echtgenote. Het door eiser overgelegde stuk is daartoe, gelet op de daarop aangebrachte kladaantekeningen, doorhalingen en het ontbreken van een datum, onvoldoende. Andere bewijsstukken zoals een betalingsbewijs, zijn door eiser niet overgelegd. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat de ex-echtgenote daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht.
Daarbij acht de rechtbank mede van belang, zoals door verweerder is gesteld en door eiser niet dan wel onvoldoende is weersproken, dat de ex-echtgenote (in de bezwaarfase) in antwoord op vragen van verweerder heeft verklaard, dat zij in het jaar 2001 geen arbeid heeft verricht, dat zij geen inkomsten heeft genoten en dat zij de maatschapsakte blindelings heeft ondertekend. Uit het vooroverwogene volgt dat verweerder in het onderhavige jaar het bedrag van € 16.502 terecht heeft gecorrigeerd.
Eiser heeft ter zitting verklaard dat het hem bevreemdt dat verweerder in het onderhavige jaar de arbeidsbeloning en de winstdeling aan zijn ex-echtgenote heeft gecorrigeerd, nu verweerder de aangifte IB/PVV 1999 én de aangifte IB/PVV 2000 op dit punt heeft gevolgd. De rechtbank verstaat eisers betoog aldus dat hij een beroep doet op het vertrouwens-beginsel.
De rechtbank overweegt als volgt. Met hetgeen eiser ter zitting heeft aangevoerd maakt hij niet aannemelijk dat de arbeidsbeloning en/of het winstdeel toekomend aan de ex-echtgenote, bij de aangifte IB/PVV over de jaren 1999 en 2000 uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld. Anders dan eiser kennelijk veronderstelt, heeft verweerder door de enkele omstandigheid dat hij in de jaren 1999 en 2000 de door eiser gedane aangifte IB/PVV heeft gevolgd bij eiser niet het in rechte te beschermen vertrouwen kunnen wekken dat die gedragslijn berustte op een weloverwogen standpuntbepaling. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.
Rekening houdend met de omstandigheid dat eiser en verweerder voor wat betreft de overige, oorspronkelijke, geschilpunten vóór de zitting overeenstemming hebben bereikt, dient het belastbaar inkomen uit werk en woning met inachtneming van het voorgaande nader te worden vastgesteld op € 101.448 en het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang
op € 7000. Echter, nu het belastbare inkomen tijdens de beroepsfase op een lager bedrag is vastgesteld zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en de uitspraak op bezwaar vernietigen met instandlating van de rechtsgevolgen.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Ter zitting heeft eiser verzocht om proceskostenvergoeding voor reiskosten; kosten van een door een derde verleende rechtsbijstand en verletkosten (voor het bijwonen van de zitting).
Reiskosten
De reiskosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 15.
(vergoeding op basis van openbaar vervoer).
Verletkosten
De verletkosten voor het bijwonen van de zitting zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 53,09 (1 uur maal € 53,09).
Kosten van door een derde verleende rechtsbijstand
Gelet op de omstandigheid dat eiser ter zitting heeft verklaard dat het beroepschrift is opgesteld door een kantoorgenoot van hem worden de kosten voor het opstellen van het beroepschrift niet aangemerkt als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit brengt met zich mede dat deze kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 68,09 onder aanwijzing van de Staat der
Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37
vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. J.J. Catsburg en mr. L.B.M Klein Tank, rechters. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier, op 2 februari 2006.
de griffier, de voorzitter,
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem
dan wel:
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.