Home

Rechtbank Arnhem, 03-07-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:1447 BB8138, AWB 05/5117

Rechtbank Arnhem, 03-07-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:1447 BB8138, AWB 05/5117

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
3 juli 2006
Datum publicatie
19 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:BB8138
Zaaknummer
AWB 05/5117

Inhoudsindicatie

beschikking aansprakelijkstelling omzetbelastingschulden is op de juiste wijze bekendgemaakt aan de in België wonende eiser. Bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/5117

Uitspraakdatum: 3 juli 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[x], wonende te [z] (België), eiser,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft eiser bij beschikking van 11 februari 2004 aansprakelijk gesteld voor omzetbelastingschulden van [A] B.V.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2005 het daartegen ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft daartegen bij brief van 25 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 29 november 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2006 te Arnhem.

Eiser is daar vertegenwoordigd door [gemachtigde], gemachtigde. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

De beschikking aansprakelijkheidstelling is gedagtekend 11 februari 2004 en is geadresseerd aan [a-straat 1] te [z] (Belgie). De beschikking is aangetekend verzonden en is nadien door verweerder retour ontvangen met de mededeling “niet afgehaald”.

Bij brief van 26 april 2004 is eiser aangemaand om aan zijn betalingverplichting te voldoen. Ook deze brief is naar bovenstaand adres gezonden.

Bij brief van 12 mei 2004 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de beschikking aansprakelijkheidstelling.

Bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2004 is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of de beschikking aansprakelijkstelling aan eiser bekend is gemaakt.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn voor het indienen van bezwaar aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.

Ingevolge artikel 22j, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, vangt in afwijking van artikel 6:8 van de Awb de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na die van dagtekening van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.

De beschikking aansprakelijkstelling is gedagtekend 11 februari 2004. Uit de stukken blijkt dat de beschikking op 12 februari 2004 op het adres van eiser is aangeboden. De rechtbank gaat derhalve ervan uit dat de dagtekening niet is gelegen voor de bekendmaking, zodat de termijn is aangevangen op 12 februari 2004.

Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. De bezwaartermijn eindigde derhalve op 25 maart 2004.

Het bezwaarschrift van eiser van 12 mei 2004 is na afloop van de bezwaartermijn ontvangen en is derhalve niet tijdig ingediend.

Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

Eiser heeft betoogd dat hij de beschikking aansprakelijkheidstelling nooit heeft ontvangen en dat hij eerst door de aanmaning van 26 april 2004 op de hoogte is geraakt van deze beschikking. Ook het bericht dat een aangetekende brief op het postkantoor zou liggen heeft hem niet bereikt, stelt eiser.

De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde (kopie van de) enveloppe, waarin de beschikking is verzonden, blijkt dat daarop door het Belgische postbedrijf een sticker is geplakt, waarop is aangetekend dat dit poststuk op 12 februari 2004 is aangeboden en dat, in verband met afwezigheid, een bericht van aanbieding is achtergelaten.

Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat de beschikking op de juiste wijze is bekendgemaakt.

Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat, in weerwil van de op de enveloppe geplaatste aantekening, geen bericht is achtergelaten door het Belgische postbedrijf. Het betoog van eiser dat in België de verzending van aangetekende stukken anders gaat dan in Nederland, waarbij eiser met name heeft gesteld dat deze stukken in België slechts eenmaal worden aangeboden is, wat daar ook van zij, in dit verband onvoldoende. Anders dan eiser acht de rechtbank het ook niet relevant dat niet duidelijk is op welke wijze een bericht is achtergelaten en of uit dit bericht is op te maken wat is op te halen op het postkantoor of wie de afzender is. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de gevolgen van het niet afhalen van een aangetekend poststuk voor risico van eiser dienen te komen.

Ook het feit dat de gemachtigde van eiser, waarvan destijds bij verweerder bekend was of kon zijn dat hij als adviseur van eiser optrad, geen bericht van de beschikking heeft ontvangen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Artikel 6:17 van de Awb, waarin is bepaald dat de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde worden gezonden, is immers eerst van toepassing in de bezwaar- of beroepsprocedure.

Nu geen andere feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest, heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier, op 3 juli 2006.

De griffier De rechter

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.