Rechtbank Arnhem, 11-07-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:351 BB8141, AWB 05/1254
Rechtbank Arnhem, 11-07-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:351 BB8141, AWB 05/1254
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 11 juli 2006
- Datum publicatie
- 19 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2006:BB8141
- Zaaknummer
- AWB 05/1254
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder o, van de WBR. Niet gebleken dat de verkrijging heeft plaatsgevonden in het belang van de volkshuisvesting.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/1254
Uitspraakdatum: 11 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Woningstichting [X], gevestigd te [Z], eiseres,
gemachtigde [gemachtigde],
en
de inspecteur van de Belastingdienst Oost, kantoor Winterswijk, verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 8 april 2004 een naheffingsaanslag in de overdrachtsbelasting (aanslagnummer [00]) opgelegd ten bedrage van € 91.023. Hiervan heeft een bedrag van € 87.960 betrekking op de enkelvoudige belasting en het overige bedrag op heffingsrente.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 maart 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 14 april 2005, ontvangen bij de rechtbank op 15 april 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 november 2005 te Arnhem.
Namens partijen zijn daar verschenen hun gemachtigden.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst, het vooronderzoek heropend en eiseres verzocht nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 25 november 2005 heeft eiseres schriftelijk gereageerd op het verzoek. Verweerder heeft bij brief van 9 december 2005 een reactie op de door eiseres verstrekte informatie ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast.
Bij notariële akte van 2 december 2002 heeft eiseres onder meer de juridische eigendom verkregen van een fabrieksgebouw met kantoor, ondergrond, erf en weiland, staande en gelegen aan de [a-straat 1] te [R], kadastraal bekend gemeende [R] sectie [xx] nummer [0000]. De grootte van het verkregen perceel is ongeveer 1.42.00 hectare.
Eenvijfde gedeelte van de perceelsoppervlakte bestaat uit bebouwing (fabrieksgebouw met kantoor). Het overige gedeelte van het perceel is onbebouwd.
De koopprijs van de onroerende zaak bedroeg € 1.466.000.
Eiseres had ten tijde van de verkrijging het oogmerk om het fabrieksgebouw met kantoor te slopen en de onroerende zaak te gaan gebruiken als bouwterrein voor woningen.
Ter zake van bovengenoemde verkrijging heeft eiseres in voormelde akte een beroep gedaan op de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter o, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR).
Eiseres is een toegelaten instelling in de zin van artikel 70, eerste lid, van de Woningwet.
Verweerder heeft de toepassing van deze vrijstelling niet toegestaan en de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.
3. Geschil
In geschil is of de vrijstelling van overdrachtsbelasting als bedoeld in artikel 15, lid 1, letter o, van de WBR van toepassing is op de onderhavige verkrijging.
Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.
Primair stelt eiseres zich op het standpunt dat de vrijstelling van toepassing is op de gehele verkrijging. Subsidiair is eiseres van mening dat de heffing van overdrachtsbelasting beperkt moet blijven tot het bebouwde gedeelte van het perceel.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 15, lid 1, aanhef en letter o, van de WBR (tekst 2002) is van overdrachtsbelasting vrijgesteld de verkrijging van terreinen en van bestaande woningen en bijbehorende gebouwen en werken door toegelaten instellingen als bedoeld in artikel 70, eerste lid, van de Woningwet.
In zijn arrest van 14 juni 2002, nr. 36 816, BNB 2002/292, heeft de Hoge Raad omtrent de toepassing van artikel 15, lid 1, aanhef en letter o, van de WBR, zoals dat gold in het jaar 1994, het volgende overwogen:
“Daarbij heeft voorts –zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 16 november 1994, nr. 30 079, BNB 1995/22, heeft overwogen – het volgende te gelden. De onderwerpelijke vrijstelling vormt - voorzover thans van belang - in materieel opzicht de voortzetting van de vrijstelling van artikel 101, letter b, van de Registratiewet 1917. Die vrijstelling betrof de overdracht van onroerende zaken aan onder meer de in de Woningwet 1901 bedoelde instellingen, indien "de overdracht geschiedt in het belang van de volkshuisvesting". Dit belang dient ook nu nog centraal te staan bij de uitlegging van de vrijstelling. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Woningwet 1901 blijkt dat de uitdrukking volkshuisvesting in haar ruimste betekenis behoort te worden opgevat en dat zij zo algemeen mogelijk moet luiden (Memorie van Antwoord, Kamerstukken II 1900-1901, 34, nr. 1, blz. 14). Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Woningwet blijkt niet dat aan het begrip volkshuisvesting een beperktere betekenis moet worden toegekend.”
Gelet op deze overwegingen van de Hoge Raad en op de omstandigheid dat vaststaat dat eiseres de bedoeling had om de verkregen onroerende zaak te gaan gebruiken voor woningbouw, is de rechtbank van oordeel dat de vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en letter o, van de WBR in dit geval van toepassing is indien de onderhavige verkrijging heeft plaatsgevonden in het belang van de volkshuisvesting. Hierbij acht de rechtbank van doorslaggevende betekenis of ten tijde van de verkrijging redelijkerwijs te verwachten was dat de bestemming van de onroerende zaak aldus gewijzigd zou worden dat de bouw van woningen zou worden toegestaan. Slechts indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een verkrijging waarbij het belang van de volkshuisvesting voorop heeft gestaan en heeft eiseres recht op de vrijstelling.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat eiseres, die een beroep doet op een vrijstelling, aannemelijk dient te maken dat op het moment van de verkrijging redelijkerwijs te verwachten was dat de bestemming van de onroerende zaak aldus gewijzigd zou worden dat de bouw van woningen zou worden toegestaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres daarin onvoldoende geslaagd. De rechtbank laat daartoe wegen dat uit de door eiseres aangevoerde gegevens, in tegenstelling tot hetgeen eiseres ter zitting heeft verklaard, niet is gebleken dat er ten tijde van de verkrijging al contact is geweest tussen eiseres en de gemeente [S], laat staan dat er op dat moment reeds een redelijke verwachting bestond dat de onroerende zaak kon worden gebruikt voor de bouw van woningen. Eiseres heeft weliswaar een brief d.d. 11 februari 2003 overgelegd waarin architect [A] een schetsontwerp van het bouwplan aan de gemeente [S] doet toekomen en onder meer verzoekt om te toetsen of het plan voldoet aan de kaders van de ruimtelijke opvatting voor de betreffende locatie, maar deze brief biedt naar het oordeel van de rechtbank geen enkele aanwijzing dat er al eerder contact met de gemeente is geweest.
Nu eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan, kan niet worden gezegd dat de verkrijging heeft plaatsgevonden in het belang van de volkshuisvesting. De vrijstelling van artikel 15, lid 1, aanhef en letter o, van de WBR is dan ook niet van toepassing op de onderhavige verkrijging.
De subsidiaire stelling van eiseres dat de heffing van overdrachtsbelasting beperkt moet blijven tot het bebouwde gedeelte van het perceel kan niet worden gevolgd. Eiseres heeft zowel het bebouwde als het onbebouwde gedeelte bij dezelfde akte verkregen, zodat ook hiervoor geldt dat eiseres niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier, op 11 juli 2006.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem;
dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.