Home

Rechtbank Arnhem, 21-07-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:266 BB9225, AWB 06/1324

Rechtbank Arnhem, 21-07-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:266 BB9225, AWB 06/1324

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
21 juli 2006
Datum publicatie
3 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:BB9225
Zaaknummer
AWB 06/1324

Inhoudsindicatie

Terecht heffingsrente berekend.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1324

Uitspraakdatum: 21 juli 2006

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z],

gemachtigde [gemachtigde]

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Winterswijk, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 januari 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2003 opgelegde beschikking heffingsrente ad € 1.016 bij de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2004 (aanslagnummer [00].H.44).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2006.

Namens eiser is verschenen diens gemachtigde [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Gronden

1. In een brief van 24 december 2004 heeft eiser aan verweerder verzocht om een nadere voorlopige aanslag over het jaar 2004 op te leggen. Met betrekking tot de hoogte van deze nadere voorlopige aanslag vermeldt de brief:

“Deze dient € 115.000 te zijn.”

Op 29 december 2004 is genoemd bedrag op de bankrekening van verweerder bijgeschreven.

2. Met dagtekening 26 januari 2005 heeft verweerder een nadere voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van € 115.000. Hiertegen heeft eiser geen bezwaar gemaakt.

3. Vervolgens is – naar aanleiding van indiening van het schattingsformulier respectievelijk de aangifte door eiser – nog een tweetal voorlopige aanslagen opgelegd. Bij de laatst opgelegde voorlopige aanslag bedraagt bij de bestreden beschikking aan eiser in rekening gebrachte heffingsrente € 1.016.

4. Op of omstreeks 2 mei 2005 is het bedrag van € 115.000 aan eiser teruggebetaald.

5. Op grond van artikel 30f, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt met betrekking tot onder meer de inkomstenbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. Artikel 30f, derde lid, van de AWR bepaalt dat met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente enkelvoudig wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van dagtekening van het aanslagbiljet.

6. De strekking van de regeling van de heffingsrente is blijkens de wetsgeschiedenis dat het moment van de vaststelling van de belastingschuld zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij het moment van ontstaan van de belastingschuld. Wanneer heffingsrente in rekening wordt gebracht heeft een belastingplichtige gedurende de periode waarover heffingsrente is berekend de mogelijkheid gehad om over dat geld rente te ontvangen bij een bank. Ter compensatie aan het tijdelijk gemis van rente door de schatkist wordt heffingsrente in rekening gebracht aan de belastingplichtige. Het in rekening brengen van heffingsrente is uitdrukkelijk niet bedoeld als sanctie.

7. Dientengevolge staat aan de berekening van heffingsrente in beginsel niet in de weg de omstandigheid dat het niet aan de schuld van eiser is te wijten dat een (voorlopige) aanslag pas op een laat tijdstip wordt opgelegd waardoor heffingsrente in rekening is gebracht.

8. In zijn arrest van 28 maart 2001, nr. 35.968 (BNB 2001/297), heeft de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.3 evenwel geoordeeld:

“Slechts indien en voorzover voldoening uit eigen beweging om bij de belastingdienst gelegen redenen niet mogelijk is of door de belastingdienst niet wordt gewenst, brengt het zorgvuldigheidsbeginsel mee dat geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht.”

9. In dit geval kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geoordeeld dat verweerder de handelswijze van eiser niet met de normale zorgvuldigheid heeft behandeld. Gelet op de grote instroom van verzoeken om voorlopige aanslagen kan immers verweerder niet verweten worden geen nader onderzoek ingesteld te hebben naar de exacte bedoeling van de brief van eiser van 24 december 2004. Hierbij komt naar het oordeel van de rechtbank mede betekenis toe aan het gegeven dat in het onderhavige geval sprake is van een aanslagbelasting. Kenmerk hiervan is dat niet de belasting-plichtige de verschuldigde belasting zelfstandig berekent en daarna voldoet, maar dat voor het kunnen voldoen van de verschuldigde belasting is vereist dat deze door middel van een aanslag door verweerder wordt vastgesteld. Aangezien eiser om hem moverende redenen geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vastgestelde voorlopige aanslag was er naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder geen reden te twijfelen aan de juistheid hiervan.

10. Voorzover het beroep van eiser ziet op het late tijdstip van terugbetaling van het betaalde bedrag van € 115.000 – ruim vier maanden na betaling – zonder dat hierover door verweerder rente is vergoed, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat dit geen kwestie van heffingsrente betreft maar van invorderingsrente waarvoor eiser zich dient te wenden tot de Ontvanger. Verweerder heeft ter zitting toegezegd dat hij in overleg zal treden met de Ontvanger om één en ander nader aan de orde te stellen.

11. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

Deze uitspraak is gedaan op 21 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, in tegenwoordigheid van M. Eggink.

De griffier De rechter

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;

2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.