Home

Rechtbank Arnhem, 16-08-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:1880 BB9226, AWB 06/1597

Rechtbank Arnhem, 16-08-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:1880 BB9226, AWB 06/1597

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 augustus 2006
Datum publicatie
5 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:BB9226
Zaaknummer
AWB 06/1597

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Voor de toepassing van de zelfstandigenaftrek dienen de feitelijk aan de dienstbetrekking bestede uren in ogenschouw te worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/1597

Uitspraakdatum: 16 augustus 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Winterswijk, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [00].H.26) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.579.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 16 januari 2006 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 21 februari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 22 februari 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2006 te Arnhem.

Eiser heeft zich daar laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [gemachtigde], tot bijstand vergezeld van [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

De gemachtigde van eiser heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen worden geacht ter zitting te zijn voorgedragen.

Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiser.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser is sinds 3 maart 1997 als muzikant fulltime in loondienst werkzaam bij de [A] en vanaf 1 augustus 1999 als [B]. Eiser maakt deel uit van [C], gelegerd in [Q], waar hij bugel speelt.

Daarnaast exploiteert eiser sinds 1986 een onderneming, bestaande uit een muziekband, [E] genaamd. Deze band bestaat uit zeven personen. Eiser speelt in de band trompet, gitaar en saxofoon.

Eiser berekent zijn in loondienst gewerkte tijd op (afgerond) 1221 uur.

De in de onderneming bestede uren berekent hij op 1431 uur. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een urenstaat overgelegd.

In bezwaar berekent verweerder de aan de dienstbetrekking bestede tijd als volgt:

- reistijd en werktijd voor het muziekkorps naar [Q] en optredens, 1221 uur

- de thuis te besteden uren volgens het rooster van de commandant, 462 uur

Totaal 1683 uur

Verweerder heeft in beroep, aan de hand van het door de commandant van eiser opgemaakte dienstrooster en de verlofstaten van eiser, een overzicht gemaakt van de ingeroosterde tijd onderverdeeld naar een aantal rubrieken. Volgens dit overzicht is eiser ingeroosterd voor:

- zelfstudie, 294 uur

- ter beschikking, 87 uur

- reizen (incl. woon/werk) 571,5 uur

- feitelijk werk, 653,5 uur

Totaal: 1606 uur

Verlof 366 uur

Totaal ingeroosterd 1972 uur

Op basis van deze opstelling is verweerder van oordeel dat 1606 uur aan eisers dienstbetrekking moet worden toegerekend. Verweerder bestrijdt niet dat eiser 1431 uur aan zijn onderneming heeft besteed.

Tot de gedingstukken behoort de zogenoemde KL-order. Hierin is onder punt 11 opgenomen wat tot de werktijd van de muzikanten wordt gerekend, te weten:

a. de uren bij optredens, gerekend vanaf collectief vertrek uit de kazerne tot terugkeer daarin, verminderd met

de tijden van maaltijd;

b. de uren van repetities;

c. de uren eigen studie (maximaal 3 uur, behalve op dagen van optredens, dan kan 1 of 2 uur eigen studie

worden ingeroosterd)

d. maximaal 2 uur voor sport en 1 uur voor administratieve aangelegenheden/onderhoud/ruiling per week

e. 5 dagen per twee jaar, in principe aaneengesloten, aan militaire opleiding/training/onderhoud vaardigheden.

De meerdere van eiser, [F], adjudant, heeft over de hiervoor onder c. en d. genoemde werkzaamheden op 8 april 2006 een schriftelijke verklaring afgelegd. Hierin verklaart hij dat eiser deze werkzaamheden geheel naar eigen inzicht mocht uitvoeren. Deze werkzaamheden kunnen ook thuis worden uitgevoerd. Op de feitelijke uitvoering van deze werkzaamheden wordt, en werd ook in 2002, geen enkel toezicht en controle uitgevoerd.

Eiser heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.221. Verweerder is van oordeel dat eiser geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek van € 6.358 en berekent de aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.579.

3. Geschil

In geschil is of eiser voldoet aan het grotendeelscriterium.

4. Beoordeling van het geschil

Op grond van artikel 3.76 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet) komt een ondernemer indien hij voldoet aan het urencriterium in aanmerking voor de zelfstandigenaftrek. Aan dit urencriterium uit artikel 3.6 van de Wet wordt voldaan indien een ondernemer, in een situatie dat ook loon of resultaat uit overige werkzaamheden wordt genoten, van de voor de werkzaamheden beschikbare tijd meer dan de helft (het grotendeelscriterium) en minimaal 1225 uur besteedt aan het voor eigen rekening drijven van een onderneming.

Niet in geschil is:

- dat eiser 1431 uur heeft besteed aan zijn onderneming;

- dat eiser voor 294 + 87 = 381 uur is ingeroosterd voor zelfstudie en ‘ter beschikking’;

- dat eiser deze uren feitelijk niet heeft besteed aan zijn dienstbetrekking.

Tussen partijen is ook niet in geschil dat, gelet op het door de Hoge Raad in zijn arrest van 14 maart 2003, nr. 37 975 (BNB 2003/201) geformuleerde criterium, de uren die eiser gedurende de tijd dat hij ingeroosterd was voor zijn dienstbetrekking heeft besteed aan zijn onderneming, meetellen bij zijn ‘ondernemingsuren’. Dit uitgangspunt is naar het oordeel van de rechtbank juist nu het hierbij gaat om alle tijd die wordt besteed met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming.

Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de 381 voor de dienstbetrekking ingeroosterde uren waarvoor eiser betaald heeft gekregen, maar welke tijd hij niet aan de dienstbetrekking heeft besteed, al dan niet moeten worden meegeteld bij de uren van de dienstbetrekking.

Voor de beantwoording van deze vraag is van belang wat onder ‘de voor de werkzaamheden beschikbare tijd’ moet worden verstaan. Naar het oordeel van de rechtbank moet het hierbij gaan om de feitelijk voor deze werkzaamheden beschikbare tijd. Nu eiser een deel van de voor zijn dienstbetrekking ingeroosterde uren niet heeft besteed aan zijn dienstbetrekking, waren deze nog beschikbaar. Noch in de wettekst noch in de wetsgeschiedenis is een aanwijzing te vinden voor het standpunt van verweerder dat aangesloten moet worden bij de uren waarvoor eiser formeel in dienst is en/of waarvoor hij betaald heeft gekregen.

Het vorenstaande heeft tot gevolg dat eiser 1431 uur heeft besteed aan zijn onderneming en 1221 uur dan wel 1225 uur (zie berekening verweerder in beroep) aan zijn dienstbetrekking, zodat eiser voldoet aan het urencriterium.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het bezwaar en het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 29.221 en bepaalt dat

deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der

Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37

vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier, op 16 augustus 2006.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.