Home

Rechtbank Arnhem, 09-10-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:2055 BC5037, AWB 06/2039

Rechtbank Arnhem, 09-10-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:2055 BC5037, AWB 06/2039

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
9 oktober 2006
Datum publicatie
25 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:BC5037
Zaaknummer
AWB 06/2039

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting. Schenkingsrecht niet aftrekbaar als op het resultaat uit overige werkzaamheden drukkende kosten.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/2039

Uitspraakdatum: 9 oktober 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

vertegenwoordigd door [gemachtigde],

en

de inspecteur van de belastingdienst Randmeren, kantoor Lelystad,

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 9 december 2005 voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer 910.34.474.H.26) inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (verder IB /PVV) en Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (verder: Waz) opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 6.413 en € 25.412. Daarnaast heeft verweerder verzuimboetes opgelegd ten bedrage van respectievelijk € 158 en € 794.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 april 2006 de aanslagen verminderd en de boetes in stand gelaten.

Eiser heeft daartegen bij brief van 18 april 2006, ontvangen bij de rechtbank op 20 april 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2006 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [gemachtigde]k. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

Aan eiser is voor het jaar 2002 een ambtshalve aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een (geschat) belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.252 en een verzuimboete van € 158. Daarnaast is aan eiser voor het jaar 2002 een ambtshalve aanslag Waz opgelegd berekend naar een premie-inkomen van € 24.958 en een verzuimboete van € 794 vanwege een vierde verzuim. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder de aanslag IB/PVV verminderd en berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 6.413 en de aanslag Waz berekend over een premie-inkomen van € 25.412.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder in het kader van de terbeschikkingstellingsregeling terecht heeft geweigerd een bedrag van € 779 aan schenkingsrechten in aftrek te nemen. Daarnaast is in geschil of verweerder aan eiser verzuimboetes heeft kunnen opleggen.

4. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de terbeschikkingstellingregeling

Terzake van de terbeschikkingstellingregeling heeft eiser in zijn aangiftebiljet Inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen voor het jaar 2002 onder meer de volgende post opgevoerd.

Vraag 11a: Opbrengst door het ter beschikkingstellen van vermogensbestanddelen € 8000

Vraag 11b: Aftrekbare kosten en lasten € 779

Vraag 11c: Saldo € 7221

Eiser stelt vóór het jaar 2001 een bedrag van € 8000 renteloos van zijn ouders te hebben geleend. Eiser heeft dit bedrag doorgeleend aan zijn besloten vennootschap. In 2001 is dit bedrag door zijn ouders omgezet in een schenking. Het over de schenking van

€ 8000 verschuldigde schenkingsrecht ten bedrage van € 779 is, zo blijkt uit de persoonlijke TBS balans van eiser, door hem in 2002 aan zijn ouders vergoed.

Eiser is van mening dat het door hem betaalde schenkingsrecht als kosten in mindering kan worden gebracht, nu deze kosten zijn gemaakt om het vermogen beschikbaar te stellen. Aan wie die kosten betaald zijn doet volgens eiser niet terzake.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bedrag van € 779 niet aftrekbaar is nu een schenking van ouders aan kinderen in de natuur besloten ligt en is ingegeven door persoonlijke overwegingen. De persoonlijke sfeer is totaal overwegend en het schenkingsrecht wordt als het ware meegetrokken naar de persoonlijke sfeer en niet naar de ondernemingssfeer.

De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de door eiser opgevoerde kosten en lasten van € 779 niet aftrekbaar zijn nu een causaal verband tussen het terzake van de schenking verschuldigde schenkingsrecht en de onderneming van eiser ontbreekt. Als liggende in de persoonlijke sfeer maken deze kosten geen deel uit van de opbrengst van de onderneming en zijn derhalve geen kosten die voor aftrek in aanmerking komen.

Ten aanzien van de verzuimboete

In beroep heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat wegens samenloop de verzuimboete die aan eiser was opgelegd in het kader van de IB / PVV van € 158 dient te vervallen en dat de (vierde) verzuimboete in het kader van de Waz ten bedrage van € 794 in stand dient te worden gelaten. Hieruit volgt dat het beroep gegrond is.

Verweerder heeft aan eiser voor het niet of te laat aangifte doen in het kader van de Waz 2002 een verzuimboete opgelegd ten bedrage van € 794 vanwege een vierde verzuim.

Ingevolge artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder Awr) kan indien de belastingplichtige de aangifte voor een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven niet, dan wel niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, gestelde termijn heeft gedaan, gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag, een verzuimboete opleggen.

Ingevolge paragraaf 21, eerste lid, van het Besluit bestuurlijke boeten belastingdienst 1998 (verder: BBBB) wordt bij het opleggen van een verzuimboete wegens het niet of niet tijdig doen van aangifte voor een belasting (daaronder begrepen de Waz) die bij wege van aanslag wordt geheven, een onderscheid gemaakt tussen een eerste, tweede, derde, vierde en vijfde/volgend verzuim. Van een vierde verzuim is ingevolge paragraaf 21, tweede lid, van het BBBB sprake indien een belanghebbende over de vijf voorafgaande jaren, viermaal of meer in verzuim is geweest.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in beroep en ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser ondanks aanmaningen in 1999, 2000, 2001 en 2002 geen (tijdige) aangifte heeft gedaan, zodat terecht een (vierde) verzuimboete is opgelegd. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de over 1999, 2000 en 2001 opgelegde verzuimboetes inmiddels onherroepelijk zijn, nu eiser daartegen geen beroep heeft ingesteld.

De stelling van eiser dat het een administratieve chaos zou zijn bij verweerder en dat tienduizenden aangiften zoek zouden zijn acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat eiser wel (tijdig) aangifte heeft gedaan. Evenmin kan de rechtbank uit de door eiser in beroep overgelegde aangifte afleiden dat eiser wel tijdig aangifte zou hebben gedaan.

Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van willekeur omdat verweerder de hoogste verzuimboete in stand heeft gelaten. Volgens vaste jurisprudentie (onder meer: HR 13 augustus 2004, BNB 2005/42) wordt het uitgangspunt gehanteerd dat bij eendaadse samenloop de hoogste sanctie wordt toegepast.

De rechtbank acht de opgelegde (vierde) verzuimboete van € 794 in onderhavig geval passend en geboden en ziet ook voor het overige geen aanleiding om tot matiging over te gaan.

Uit het vorenstaande volgt dat het beroep uitsluitend gegrond is ten aanzien van de verzuimboete van € 158.

5. Proceskosten

In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aan¬lei¬ding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikking met betrekking

tot de aanslag IB/PVV 2002;

- herroept de verzuimboete van € 158 en stelt deze nader vast op nihil en bepaalt dat deze uitspraak in de

plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat der

Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37

vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in tegenwoordigheid van M.J. Eggink, griffier, op 9 oktober 2006.

De griffier is verhinderd

de uitspraak te tekenen. De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.