Home

Rechtbank Arnhem, 03-10-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:2286 BC6894, AWB 06/279

Rechtbank Arnhem, 03-10-2006, ECLI:NL:RBARN:2006:2286 BC6894, AWB 06/279

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
3 oktober 2006
Datum publicatie
18 maart 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2006:BC6894
Zaaknummer
AWB 06/279

Inhoudsindicatie

Tijdelijke arbeidsongeschiktheid brengt mee dat schadevergoeding moet worden gezien als compensatie voor gederfde en te derven winst. Deze schadevergoeding is belast.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/279 IB

Uitspraakdatum: 3 oktober 2006

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van f 542.112.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 november 2005 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 392.082.

Eiser heeft daartegen bij brief van 21 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 22 december 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2006 te Arnhem.

Eiser is daar vertegenwoordigd door [gemachtigde], verbonden aan [A]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde].

2. Feiten

Eiser heeft tot en met 31 december 2000 een onderneming gedreven in de vorm van een vennootschap onder firma, onder de naam v.o.f. [B].

Daarnaast is eiser directeur-enigaandeelhouder van beheermaatschappij [C] B.V.

Tijdens werkzaamheden in het kader van zijn onderneming is eiser op 31 mei 1999 betrokken geraakt bij een ongeval, ten gevolge waarvan hij arm- en voetletsel opliep.

Op 9 november 2000 is tussen de verzekeraar van de voor het ongeval aansprakelijke partij en eiser een vaststellingsovereenkomst gesloten, op grond waarvan de verzekeraar aan eiser een slotuitkering van f 475.000 heeft betaald ter vergoeding van de door eiser ten gevolge van het ongeval opgelopen materiële en immateriële schade. Van deze uitkering is volgens de partijen die tot de vaststellingsovereenkomst zijn gekomen een bedrag van f 400.000 bestemd ter afdekking van de schade door verlies van arbeidsvermogen.

Voor de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen hebben de ondernemingsinkomens van eiser in de jaren 1995 tot en met 1999 mede als uitgangspunt gediend.

Eiser heeft de schadevergoeding aangewend ter verkrijging van aandelen in de vennootschap [D] B.V. Vanaf oktober 2000 is eiser directeur-aandeelhouder van deze vennootschap.

Het UWV heeft aan eiser met ingang van 29 mei 2000 (einde wachttijd) een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In verband met eisers inkomsten uit zijn dienstbetrekking bij [D] B.V. wordt de WAZ-uitkering ingevolge artikel 58 WAZ vanaf 1 maart 2001 niet uitbetaald.

De verzekeringsarts [E] van het UWV heeft in zijn rapport van 24 mei 2006 opgemerkt dat eisers beperkingen – met name ten aanzien van zijn linkerarm – onveranderd zijn gebleven, dat eiser al sedert jaren als leidinggevende werkzaam is, dat dit goed gaat, dat de inkomsten uit deze werkzaamheden al jarenlang worden gekort op de WAZ-uitkering, en dat vanwege het duurzame karakter van deze werkzaamheden toepassing van artikel 44 WAO beëindigd kan worden.

Eiser heeft ter zitting verklaard dat een arbeidskundige beoordeling door het UWV nog niet heeft plaatsgevonden en dat dientengevolge nog geen besluit inzake de WAZ-uitkering is genomen.

Verzekeringsmaatschappij [F] heeft in een brief van 2 november 2001 aan eiser meegedeeld dat hij per 1 november 2001 volledig arbeidsgeschikt wordt geacht. Uit een rapport van een aan deze verzekeringsmaatschappij verbonden arbeidsdeskundige volgt immers dat eiser op een positieve constructieve manier een wending heeft gegeven aan zijn beroepsvervulling waarbij hij geen armbelastende werkzaamheden meer hoeft te verrichten, waardoor er een compensatie in effectieve arbeid en inkomsten heeft plaatsgevonden.

Eiser is op 31 december 2000 uitgetreden als firmant in v.o.f. [B].

Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2000 onder meer de volgende inkomensbestanddelen aangegeven:

loon van [C] B.V. f 36.109

jaarwinst v.o.f. [B] f 38.602

stakingswinst v.o.f. [B] f 23.969

Verder heeft eiser in zijn aangifte over het jaar 2000 voor zijn werkzaamheden in v.o.f. [B] de zelfstandigenaftrek toegepast.

3. Geschil

In geschil is in hoeverre de door eiser in 2000 genoten schadevergoeding is aan te merken als een vergoeding wegens verlies aan arbeidsvermogen en als zodanig niet is aan te merken als winst uit onderneming. Eiser bepleit dat van de schadevergoeding een bedrag van f 400.000 betrekking heeft op verlies aan arbeidsvermogen. Verweerder neemt het standpunt in dat slechts een bedrag van f 100.000 ziet op het verlies aan arbeidsvermogen.

4. Beoordeling van het geschil

Voor de beantwoording van de vraag of een door een ondernemer ontvangen schadevergoeding wegens opgetreden letsel door een ongeval tot zijn belastbaar inkomen moet worden gerekend, is van belang of die schadevergoeding al dan niet is genoten ter vervanging van gederfde en te derven winst van de onderneming. Is de schadevergoeding genoten ter vervanging van gederfde en te derven winst van de onderneming, dan is de schadevergoeding belast. Is de schadevergoeding niet ter zake daarvan genoten maar aan te merken als een schadevergoeding wegens verlies aan arbeidsvermogen, dan is de schadevergoeding niet belast.

Voor de beoordeling van een schadevergoeding acht de rechtbank, mede gelet op HR 1 november 2000, BNB 2001/174, met name van belang of al dan niet sprake is van blijvende arbeidsongeschiktheid. Een schadevergoeding bij tijdelijke of kortdurende arbeidsongeschiktheid wordt gezien als compensatie voor gederfde winst en is derhalve belastbaar. Is sprake van blijvende arbeidsongeschiktheid dan is sprake van teloor gegaan arbeidsvermogen en is de schadevergoeding die dit compenseert, niet belastbaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers WAZ-uitkering al sedert 1 maart 2001 niet wordt uitbetaald vanwege zijn inkomsten, en dat de verzekeringsarts van het UWV in zijn rapport van 24 mei 2006 heeft opgemerkt dat vanwege het duurzame karakter van eisers werkzaamheden toepassing van artikel 44 WAO – waarmee het gelijkluidende artikel 58 WAZ is bedoeld – beëindigd kan worden.

Artikel 58 WAZ is van toepassing als een betrokkene inkomsten uit arbeid geniet die meer bedragen dan de resterende verdiencapaciteit, terwijl het gaat om arbeid waartoe hij met zijn beperkingen ten tijde van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet in staat werd geacht. Deze inkomsten worden bij wijze van anticumulatie in mindering gebracht op de WAZ-uitkering, zonder dat de mate van arbeidsongeschiktheid wordt verminderd. Deze bepaling kan blijkens de wettekst gedurende drie jaar vanaf de eerste dag waarop de betrokkene de desbetreffende inkomsten uit arbeid geniet – in casu 1 maart 2001 - toegepast worden. Uiterlijk na drie jaar wordt de mate van arbeidsongeschiktheid definitief verminderd op basis van de feitelijke inkomsten uit deze arbeid.

Aan voornoemde omstandigheden ontleent de rechtbank het vermoeden dat eisers arbeidsongeschiktheidsuitkering op korte termijn zal worden ingetrokken omdat hij, vanwege zijn resterende verdiencapaciteit, niet langer arbeidsongeschikt zal worden geacht. Het is onder die omstandigheden aan eiser om dit vermoeden te weerleggen. Eiser is daarin niet geslaagd. De rechtbank neemt derhalve aan dat bij eiser sprake is geweest van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, hetgeen meebrengt dat de schadevergoeding moet worden gezien als compensatie voor gederfde en te derven winst. De rechtbank wordt gesteund in dit oordeel door de brief van Verzekeringsmaatschappij [F] van 2 november 2001 waarin eiser per 1 november 2001 reeds volledig arbeidsgeschikt wordt geacht. Verweerder heeft dan ook met juistheid overwogen dat de schadevergoeding belastbaar is.

Dat ten tijde van het betalen van de schadevergoeding nog geen zicht bestond op eventueel herstel van eiser enige jaren later, is geen grond voor een ander oordeel. De rechtbank neemt immers ook relevante feiten en omstandigheden die na de betaling hebben plaatsgevonden in aanmerking - waaronder de verzekeringsgeneeskundige beoordeling per mei 2006 - om tot een juiste fiscale kwalificatie van de schadevergoeding te komen.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, en mrs. M.C.G.J. van Well en A.M.F. Geerling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Munniks, griffier, op 3 oktober 2006. .

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.