Home

Rechtbank Arnhem, 20-02-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:196 AZ9553, AWB 05/1959

Rechtbank Arnhem, 20-02-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:196 AZ9553, AWB 05/1959

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
20 februari 2007
Datum publicatie
28 februari 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:AZ9553
Zaaknummer
AWB 05/1959

Inhoudsindicatie

Afschrijvingstabel van artikel 10, tweede lid, Wet BPM in strijd met artikel 90 EG-Verdrag. Verschuldigdheid BPM voor in 2000 en 2001 ingevoerde campers. Bewijslast non-discriminatoire BPM rust op verweerder; bewijsnood omdat belastingplichtige onvoldoende informatie verschaft; rechtsgevolg: bewijslast volbracht tenzij tegenbewijs belastingplichtige. Beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/1959

Uitspraakdatum: 20 februari 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde drs. W.H. Krabbe,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Lelystad, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Eiseres heeft over de tijdvakken juni, juli en september tot en met december 2001, alsmede januari tot en met oktober 2002 op aangifte belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) voldaan.

Eiseres heeft tegen deze op aangifte betaalde BPM bezwaar gemaakt. Eiseres heeft bij brief van 3 juni 2005 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar.

Bij uitspraak op bezwaar van 16 december 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2006 te Arnhem.

Namens eiseres is daar verschenen [A], bijgestaan door drs. W.H. Krabbe. Namens verweerder zijn verschenen drs. P.B.R. Thiemann en A.J. Oosterbeek.

De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft het onderzoek ter zitting geschorst. De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om een standpunt in te nemen met betrekking tot de waarde van de in geding zijnde campers.

Eiseres heeft bij brief van 4 april 2006 stukken overgelegd en bij brief van 4 mei 2006 haar standpunt kenbaar gemaakt.

Vervolgens heeft op 27 november 2006 te Arnhem het tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Namens eiseres is drs. W.H. Krabbe verschenen. Namens verweerder is drs. P.B.R. Thiemann verschenen.

Na de zitting heeft verweerder bij brief van 6 december 2006, met toestemming van eiseres, de in geding zijnde aangiftes BPM overgelegd, met uitzondering van die van november 2001 en die van januari, februari en maart 2002.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres drijft een onderneming en handelt in gebruikte campers. Deze campers koopt eiseres voor een belangrijk deel in Duitsland in. De campers worden vervolgens op de Nederlandse markt verkocht nadat eiseres deze voor de verkoop gereed heeft gemaakt.

In de tijdvakken juni, juli en september tot en met december 2001 alsmede januari tot en met oktober 2002 heeft eiseres voor 46 campers op aangifte BPM afgedragen. Het betreft in de eerste plaats de campers die vermeld staan op het overzicht dat verweerder op 4 april 2006 aan eiseres heeft verstrekt en dat eiseres aan de rechtbank heeft doorgezonden. Dit overzicht is volgens partijen correct, zodat een nadere omschrijving van de campers achterwege blijft.

Uit de bezwaarschriften blijkt voorts dat ook op aangifte BPM is afgedragen voor campers met de kentekens [00-AA-BB] (aangifte 29 november 2001), [11-CC-DD] (aangifte 19 december 2001), [22-EE-FF] (aangifte 2 februari 2002), [33-GG-HH] (aangifte 29 april 2002) en [44-II-JJ] (aangifte 30 augustus 2002); deze campers zijn niet in voormeld overzicht opgenomen.

De campers zijn gebouwd op basis van standaard bestelauto’s van het merk Volkswagen, doorgaans het type Transporter. De maatstaf van heffing is bepaald op basis van de netto catalogusprijs van een vergelijkbare gesloten bestelauto Volkswagen, dat wil zeggen van een bestelauto die wat type, motortype en wielbasis overeenkomt met de camper. De BPM is vastgesteld en betaald met in achtneming van het toepasselijke afschrijvingspercentage van de tabel die hoort bij artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres terecht BPM heeft voldaan met in achtneming van het afschrijvingspercentage van de tabel die hoort bij artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM.

Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en is van mening dat zij in het geheel geen BPM is verschuldigd omdat de tabel in strijd is met artikel 90 van het EG-Verdrag.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat de BPM die voor de ingevoerde campers is afgedragen niet hoger is dan de BPM die nog rust op vergelijkbare campers die al in Nederland zijn geregistreerd en beantwoordt bovengenoemde vraag bevestigend.

4. Beoordeling van het geschil

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar. Op grond van artikel 6:20, vierde lid, van de Awb wordt het beroep mede gericht geacht tegen de uitspraak op bezwaar van 16 december 2005.

Het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar is niet-ontvankelijk. Het belang bij dat beroep is immers weggevallen doordat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist.

Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM wordt de verschuldigde BPM voor de in geding zijnde gebruikte campers berekend met inachtneming van een vermindering van de BPM zoals die op grond van artikel 9 van de Wet BPM wordt berekend. Het tweede lid van artikel 10 bepaalt dat deze vermindering een percentage is van het bedrag aan belasting, welk percentage is aangegeven in de tabel van dat artikel.

De rechtbank is allereerst van oordeel dat de afschrijvingstabel van artikel 10 van de Wet BPM in strijd is met artikel 90 van het EG-Verdrag en om die reden buiten toepassing dient te blijven. De rechtbank wijst op het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2006, nr. 41178, LJN AY8649, en de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 april 2006, 05/1852, LJN AW5382.

De omstandigheid dat de afschrijvingstabel buiten toepassing dient te blijven, brengt echter niet met zich mee dat eiseres in het geheel geen BPM meer verschuldigd is (zie HR 6 december 2002, nr. 37 666, BNB 2003/122, en het hierboven vermelde arrest van de HR van 22 september 2006). De stelling van eiseres dat zij wegens de onverbindendheid van de afschrijvingstabel in het geheel geen BPM is verschuldigd, vindt geen steun in het recht.

Gelet op artikel 90 van het EG-Verdrag rust op verweerder de last om aannemelijk te maken dat de BPM die op de in geding zijnde ingevoerde campers rust, niet hoger is dan de resterende BPM die rust op vergelijkbare campers die al in Nederland zijn geregistreerd.

Gelet op de omstandigheid dat eiseres beschikt over informatie die van belang is bij de vaststelling van de waarde van de campers, zoals de inkoop- en verkoopprijzen van de campers en informatie over de onderhoudstoestand van de ingekochte campers, kan van haar worden verlangd dat zij deze informatie ter beschikking stelt aan verweerder om verweerder in staat te stellen zijn bewijslast te volbrengen. Eiseres heeft echter geen informatie aan verweerder verstrekt. In haar brief van 4 mei 2006 heeft eiseres onder meer gesteld dat zij geen informatie kan verstrekken omdat het niet meer mogelijk is om de campers te laten taxeren en voorts omdat er geen koerslijsten zijn voor campers. Ook stelt zij dat koerslijsten voor vergelijkbare gesloten bestelauto’s, nog los van praktische problemen, niet adequaat kunnen worden toegepast omdat het waardeverloop van een gebruikte camper anders is dan het waardeverloop van een gesloten bestelauto. Wat betreft de praktische problemen heeft eiseres aangevoerd dat niet meer kan worden aangegeven wat per camper de waardebepalende factoren waren.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres zich ten onrechte beroept op de onmogelijkheid om relevante informatie te verstrekken. Gelet op de administratieverplichting die op grond van artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op eiseres rust, valt niet in te zien dat zij uit haar administratie geen informatie ter beschikking van verweerder kan stellen die gebruikt kan worden bij het vaststellen of benaderen van de waarde van de in geding zijnde campers. De omstandigheid dat aan de hand van de informatie waarover eiseres beschikt niet direct de waarde van de ingevoerde campers kan worden afgeleid en evenmin de waardevermindering ten opzichte van in Nederland geregistreerde campers, is onvoldoende om te oordelen dat niet van haar verlangd kan worden die informatie aan verweerder ter beschikking te stellen.

De rechtbank stelt dan ook vast dat verweerder in bewijsnood verkeert doordat eiseres onder haar berustende informatie over de campers niet verstrekt. Daaraan verbindt de rechtbank de conclusie dat verweerder geacht moet worden zijn bewijslast te hebben volbracht behoudens tegenbewijs van eiseres. Eiseres heeft echter geen (tegen)bewijs aangeboden. Zij heeft zelfs niet gesteld, laat staan gemotiveerd gesteld, wat de waarde van de in geding zijnde campers en het te hanteren afschrijvingspercentage zou moeten zijn. Zij heeft wel gesteld dat het waardeverloop van een gebruikte camper anders is dan van een gesloten bestelauto, maar heeft deze stelling niet onderbouwd. Er is daarom geen aanleiding om eiseres in de gelegenheid te stellen om tegenbewijs te leveren.

Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank er vanuit dat de BPM die voor de ingevoerde campers is afgedragen niet hoger is dan de BPM die ten tijde van de invoer nog rustte op vergelijkbare campers die al in Nederland waren geregistreerd.

Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 16 december 2005 wordt dan ook ongegrond verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van de uitspraak op bezwaar redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op

€ 80,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 0,25).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 16 december 2005 ongegrond;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 80,50, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen.

Deze uitspraak is gedaan op 20 februari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, als voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. drs. J.A. Vriezen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.