Home

Rechtbank Arnhem, 07-03-2007, BA0339, AWB 06/288

Rechtbank Arnhem, 07-03-2007, BA0339, AWB 06/288

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
7 maart 2007
Datum publicatie
9 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BA0339
Zaaknummer
AWB 06/288

Inhoudsindicatie

Nieuw feit. Tijdens vooroverleg geen vertrouwen gewekt omtrent zakelijkheid verrekenprijzen. De rechtbank oordeelt dat de verrekenprijzen onzakelijk zijn. De door eiseres bepleite 'comparable uncontrolled price'-methode wordt niet aanvaard. De rechtbank volgt verweerder in de cost plus methode waarbij een kostenopslag van 10% wordt gehanteerd.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/288

Uitspraakdatum: 7 maart 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] Holding B.V., gevestigd te [Z],

[gemachtigde],

eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P],

[gemachtigde]

verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 1999 tot en met 2002. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport d.d. 5 januari 2005, opgesteld door [A]. Een afschrift van dit rapport behoort tot de gedingstukken.

Mede naar aanleiding van voornoemde onderzoek heeft verweerder aan eiseres de volgende aanslagen opgelegd:

- over het jaar 2001 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting met dagtekening 5 februari 2005 [aanslagnummer] naar een belastbaar bedrag van € 1.227.871;

- over het jaar 2002 een aanslag vennootschapsbelasting met dagtekening 12 februari 2005 [aanslagnummer] naar een belastbaar bedrag van € 2.215.665.

Eiseres heeft op 15 maart 2005 bezwaar gemaakt tegen de voornoemde aanslagen.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar gedagtekend 16 november 2005 het bezwaar afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 19 december 2005, ontvangen door de rechtbank op 21 december 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 23 november 2006 een nader stuk ingediend. Verweerder heeft hierop op 15 januari 2007 schriftelijk gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2007 te Arnhem. Namens eiseres zijn verschenen [gemachtigde], [B] en mevrouw [C]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door [A] en [D].

De onderhavige zaak is ter zitting gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 06/290 betreffende [X Limited].

Verweerder heeft op 23 januari 2007 een pleitnota (inclusief vijf bijlagen betreffende een tweetal ingestelde derdenonderzoeken) aan de rechtbank doen toekomen. Hiervan is op dezelfde datum een kopie aan de wederpartij overgelegd. Gelet op het bepaalde in artikel 8:58 van de Awb heeft de rechtbank deze stukken als tardief aangemerkt wegens het onredelijk bemoeilijken van de procesvoering door eiseres en derhalve niet tot de gedingstukken gerekend.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Ten aanzien van de concernstructuur van de [X]-groep

De aandelen in eiseres zijn indirect – via een personal holding – in handen van de heren [E] (53%) en [F] (47%), beiden woonachtig in Nederland.

De heren [E] en [F] hebben voorts ieder in privé een belang van 50% in [X Limited], een vennootschap opgericht naar het recht van Hong Kong.

Ten aanzien van eiseres

Eiseres is een houdstervennootschap. De feitelijke activiteit van de [X] groep in Nederland – een groothandel in tuingerelateerde (cadeau)artikelen – vindt plaats in [X] B.V. Laatstgenoemde is gevoegd in een fiscale eenheid voor de vennootschaps-belasting met eiseres.

Afnemers van [X] B.V. bevinden zich in zowel binnen- als buitenland (met name in West-Europa, de Verenigde Staten en Canada).

Inkoop van de producten geschiedt met name in China. Levering van de producten geschiedt rechtstreeks door de producent aan [X] B.V. danwel aan haar overige cliënten.

Ten aanzien van [X Limited]

[X Limited] is namens de heren [E] en [F] op 10 januari 2001 te Hong Kong opgericht door [G] Ltd, een trustmaatschappij van [bank].

Als statutair directeur van [X Limited] fungeren [G] Ltd. en de heer [E].

[X Limited] beschikt in [Q], China, over een kantoorruimte en een showroom en heeft vijf personeelsleden in dienst waaronder de heer [B] en mevrouw [C], die de leiding heeft over de dagelijkse gang van zaken. De heer [B] was verantwoorde-lijk voor het opzetten en opstarten van de Chinese vestiging.

De kernactiviteiten van [X Limited] bestaan uit:

- kwaliteitscontrole van de in China geproduceerde producten;

- logistiek beheer (bevrachting en verscheping van de producten);

- ordertracing;

- productontwikkeling;

- in- en verkoop (inclusief het bezoeken van vakbeurzen).

[X Limited] wordt door de Chinese belastingautoriteiten aangemerkt als een zogenoemd ‘representation office’.

In het jaar 2001 hebben alle verkopen van [X Limited] plaatsgevonden aan eiseres. In het jaar 2002 verricht [X Limited] voorts werkzaamheden en diensten ten behoeve van derde niet gelieerde partijen (6% van de totale transacties).

De jaarstukken over de jaren 2001 en 2002 zijn opgesteld door [H] te Hong Kong.

Als vergoeding voor verrichte activiteiten betaalt [X] B.V. een opslag van 10% over de inkoopwaarde op de prijs die door [X Limited] wordt betaald aan haar Chinese leveranciers. Deze opslag wordt doorberekend in de kostprijs van de producten. Over de jaren 2001 en 2002 bedraagt de vergoeding $ 154.832 respectievelijk $ 477.538.

Volgens de jaarstukken bedroeg het nettoresultaat van [X Limited] in de jaren 2001 en 2002

$ 38.378 respectievelijk $ 304.150.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres zakelijk – at arm’s length – handelt door aan de aan haar gelieerde vennootschap [X Limited] een marge te berekenen van 10% (in 2001) en 14,2% (in 2002) over de inkoopwaarde van de uit China verworven producten.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag over het jaar 2001 dient te worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit. De navorderingsaanslag over het jaar 2001 en de aanslag over het jaar 2002 dienen beide te worden vernietigd wegens schending van het vertrouwensbeginsel. Met betrekking tot het materiële geschil stelt eiseres dat zakelijk gehandeld is tussen partijen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag op juiste gronden is opgelegd, geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel en de vergoeding die [X Limited] ontvangt voor haar activiteiten (veel) te hoog is.

Eiseres concludeert primair tot vernietiging van de navorderingsaanslag over het jaar 2001 en subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag over het jaar 2001 en de aanslag over het jaar 2002.

Verweerder concludeert tot vernietiging van de bestreden uitspraak, vermindering van de navorderingsaanslag 2001 tot een naar een belastbaar bedrag van € 1.214.922 en vermindering van de aanslag 2002 tot een naar een belastbaar bedrag van € 2.197.243. Hieruit volgt dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van het ontbreken van een nieuw feit (2001)

Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.

Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit dient beoordeeld te worden of de navordering voortvloeit uit feiten die bij het opleggen van de primitieve aanslag reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Volgens vaste jurisprudentie mag verweerder hierbij uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen.

Het feit dat ten grondslag ligt aan de navordering betreft in dit geval de transacties die hebben plaatsgevonden tussen eiseres en [X Limited]. Vaststaat dat eiseres tijdens het vooroverleg geen melding heeft gemaakt van het feit dat reeds in het jaar 2001 transacties hebben plaatsgevonden met [X Limited]. Voorts heeft eiseres in de aangifte over het jaar 2001 de vraag of transacties met verbonden lichamen hebben plaatsgevonden ontkennend beantwoord.

Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat voor verweerder geen aanleiding bestond om te twijfelen aan de inhoud van de aangifte en een nader onderzoek in te stellen op dit punt. Het feit dat al in 2001 transacties met [X Limited] hebben plaatsgevonden levert dan ook een nieuw feit op dat navordering over het jaar 2001 rechtvaardigt.

Ten aanzien van het vertrouwensbeginsel (2001 en 2002)

Ten aanzien van het beroep op een door verweerder tijdens het vooroverleg gewekt vertrouwen omtrent de zakelijkheid van de verrekenprijzen oordeelt de rechtbank als volgt.

Vaststaat dat verweerder tijdens het vooroverleg heeft aangegeven vooraf geen standpunt in te willen nemen over de verrekenprijzen en deze achteraf te willen toetsen.

Gelet op het vorenstaande is, anders dan eiseres meent, van door verweerder gewekt vertrouwen dan ook geen sprake en evenmin van een ondubbelzinnige toezegging of akkoordverklaring met de zienswijze van eiseres en al helemaal niet met de daaraan verbonden gevolgen. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt derhalve.

Ten aanzien van de verrekenprijs (2001 en 2002)

Over het jaar 2001

Op grond van het at arm's length beginsel dienen voordelen die in het verkeer tussen onafhankelijke derden zouden zijn opgekomen maar op grond van gelieerdheid bij een bepaalde belastingplichtige niet zijn opgekomen, alsnog in de fiscale winstberekening in aanmerking te worden genomen.

Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich dat de partij die stelt dat tussen gelieerde partijen overeengekomen verrekenprijzen onzakelijk zijn en op die grond bij de bepaling van de fiscale winst correctie behoeven, bij betwisting zijn stelling aannemelijk dient te maken. De bewijslast rust derhalve op verweerder.

Over het jaar 2002

Met ingang van 1 januari 2002 is artikel 8b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VpB) van de toepassing. Dit artikel (tekst 2002) luidt als volgt.

1. Indien een lichaam, onmiddellijk of middellijk, deelneemt aan de leiding van of het toezicht op, dan wel in het kapitaal van een ander lichaam en tussen deze lichamen ter zake van hun onderlinge rechtsverhoudingen voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd (verrekenprijzen) die afwijken van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, wordt de winst van die lichamen bepaald alsof die laatstbedoelde voorwaarden zouden zijn overeengekomen.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien een zelfde persoon, onmiddellijk of middellijk, deelneemt aan de leiding van of aan het toezicht op, dan wel in het kapitaal van het ene en het andere lichaam.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde lichamen nemen in hun administratie gegevens op waaruit blijkt op welke wijze de in dat lid bedoelde verrekenprijzen tot stand zijn gekomen en waaruit kan worden opgemaakt of er met betrekking tot de tot stand gekomen verrekenprijzen sprake is van voorwaarden die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen.

De bewijslast om aan te tonen dat de gehanteerde verrekenprijzen niet zakelijk zijn rust in beginsel op verweerder. Indien echter een belastingplichtige niet voldoet aan de in artikel 8b, derde lid, van de Wet VpB genoemde administratieplicht kan dit leiden tot omkering van de bewijslast. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de belastingplichtige die in gebreke blijft op het punt van de documentatieplicht bij omkering van de bewijslast aannemelijk dient te maken dat de gehanteerde verrekenprijzen zakelijk zijn.

Beoordeling

Verweerder heeft aangevoerd dat de vergoeding die [X Limited] ontvangt voor haar activiteiten (veel) te hoog is. Ten onrechte wordt de inkoopprijs van de goederen als grondslag voor de opslag genomen. Dit leidt tot een vergoeding van $ 154.832 (2001) en $ 477.538 (2002)

terwijl de kosten van [X Limited] opgeroepen door de aanwezigheid en door de werkzaamheden in China slechts $ 116.454 (2001) respectievelijk $ 173.388 (2002) zijn.

Dit resulteert in een vergoeding van 132% (2001) en 275% (2002) van de kosten. Gelet op de functies en de daarbij behorende risico’s en activa van [X Limited] acht verweerder de cost plus methode waarbij een kostenopslag van 10% wordt gehanteerd de juiste methode zodat de zakelijke prijs voor de verrichte diensten in 2001 $ 125.345 (2001) respectievelijk $ 190.727 (2002) dient te bedragen.

Voorts is volgens verweerder geen zogenoemde “comparable uncontrolled price” (hierna: cup) voorhanden. De vergelijking die eiseres maakt met de verrichte diensten ten behoeve van onafhankelijke derden is niet juist aangezien [X Limited] ten aanzien van derden zowel een in- als verkoopfunctie vervult. Ten aanzien van eiseres is de functie van [X Limited] beperkt tot inkoop.

De rechtbank overweegt als volgt.

Bij de cup-methode zoals door eiseres bepleit dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de prijs die wordt berekend voor goederen of diensten die worden overgedragen in een concerntransactie met de prijs die wordt berekend voor goederen en diensten die worden overgedragen in een vergelijkbare vrije markttransactie in vergelijkbare omstandigheden. De rechtbank is – gelijk verweerder stelt – van oordeel dat gelet op de verschillende functies die [X Limited] vervult ten opzichte van eiseres dan wel derden in casu geen sprake is van een cup. Een cup kan derhalve niet als grondslag voor de verrekenprijs dienen zodat een andere methode als grondslag voor de vaststelling van de verrekenprijzen dient te gelden.

Volgens verweerder dient de cost plus methode als uitgangspunt te worden genomen. Volgens de OESO Richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten (1995-1999) gaat de cost plus methode uit van kosten die de leverancier van de goederen of diensten heeft gemaakt bij een concerntransactie voor geleverde goederen en diensten aan een gelieerde koper. Aan deze kosten wordt vervolgens een passende cost plusopslag toegevoegd om een passende winst te realiseren met het oog op vervulde functies en de marktomstandigheden.

De rechtbank is van oordeel dat gelet op de OESO Richtlijnen in het onderhavige geval de cost plus methode een juiste methode ter vaststelling van de verrekenprijzen is. Een cost plusopslag van 10% zoals verdedigd door verweerder en in het verweerschrift nader is berekend, is door eiseres niet bestreden en komt de rechtbank ook overigens niet onredelijk voor.

Gelet op alle relevante feiten en omstandigheden – tezamen en in onderling verband beschouwd – is de rechtbank derhalve van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de tussen eiseres en [X Limited] gehanteerde verrekenprijs onzakelijk is. Gelet op de omstandigheid dat de door eiseres gehanteerde kostenopslag aanzienlijk hoger is dan een als zakelijk te gelden verrekenprijs heeft verweerder hiermee eveneens aannemelijk gemaakt dat sprake is van een bevoordelingsbedoeling en bewustheid hiervan bij beide partijen. Het door eiseres daartegen aangevoerde is van onvoldoende gewicht om anderszins te concluderen.

5. Proceskosten

De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor vergoeding in aanmerking.

Met betrekking tot de hoogte van de vergoeding van de kosten dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Vergoeding van kosten vindt ingevolge het Besluit plaats volgens forfaitaire normen. Slechts in bijzondere omstandigheden kan hiervan, ingevolge artikel 2, derde lid, van het Besluit, worden afgeweken.

Eiseres heeft, gelet op de door verweerder ingenomen standpunten, verzocht haar een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen

Uit de parlementaire behandeling van de wet kosten bestuurlijke voorprocedures blijkt dat de wetgever bij bijzondere omstandigheden denkt aan zeer schrijnende gevallen (TK 1999-2000, 27024, nr. 3 blz.7). De door eiseres aangehaalde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in voormeld artikel. Het staat verweerder vrij een standpunt in te nemen dat niet overeenkomt met het standpunt van eiseres. Naar het oordeel van de rechtbank levert de standpuntbepaling van verweerder geen zodanig ernstig onzorgvuldig handelen van verweerder op dat sprake is van een zeer schrijnend geval. Van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit is dan ook geen sprake.

De kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor van 1.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2001 tot een naar een belastbaar bedrag van € 1.214.922 en

- vermindert de aanslag vennootschapsbelasting 2002 tot een naar een belastbaar bedrag van € 2.197.243;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2007 en in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, en mr. drs. L.B.M. Klein Tank en mr. I. Linssen, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.