Home

Rechtbank Arnhem, 19-04-2007, BA6265, AWB 06/4956

Rechtbank Arnhem, 19-04-2007, BA6265, AWB 06/4956

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
19 april 2007
Datum publicatie
4 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BA6265
Formele relaties
Zaaknummer
AWB 06/4956

Inhoudsindicatie

Indien een auto gedurende het gehele kalenderjaar ter beschikking is gesteld aan de werknemer wort het voordeel niet naar tijdsgelang toegepast, dit is wel het geval indien een auto gedurende een gedeelte van het kalenderjaar aan de werknemer ter beschikking is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB06/4956

Uitspraakdatum: 19 april 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over de periode 1 januari 2006 tot en met 26 februari 2006 een naheffingsaanslag loonbelasting (aanslagnummer [00]) ten bedrage van € 441,38 opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 21 september 2006, ontvangen bij de rechtbank op 25 september 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Na het indienen van het verweerschrift heeft verweerder een aanvullend verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2007 te Arnhem.

Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser is in dienstbetrekking bij [A] (hierna: de werkgever). Per 1 januari 2006 heeft de werkgever aan eiser een auto ter beschikking gesteld voor het maken van dienstreizen.

Op 30 januari 2006 heeft eiser de inspecteur verzocht om afgifte van een “verklaring geen privé gebruik” (hierna: de verklaring). De verklaring is op 3 februari 2006 aan eiser verstrekt.

Op 2 maart 2006 verzoekt eiser de verklaring in te trekken. De reden daarvoor is dat eiser door wijziging van zijn functie per 1 maart 2006 meer en onregelmatiger gebruik zou gaan maken van de hem ter beschikking gestelde auto, waardoor het voor hem nagenoeg ondoenlijk werd om een sluitende rittenadministratie bij te houden.

Eiser heeft op zitting verklaard dat hij zijn eigen auto op 1 maart 2006 heeft verkocht en dat hij vanaf die datum privé is gaan rijden in de door de werkgever ter beschikking gestelde auto. Hij heeft in 2006, vanaf 1 maart 2006, meer dan 500 kilometer privé gereden met deze auto.

Op 7 juli 2006 heeft verweerder de verklaring ingetrokken. Tevens is op deze datum aan eiser meegedeeld dat, als gevolg van de intrekking van de verklaring, aan hem een naheffingsaanslag loonbelasting over de periode 1 januari 2006 tot en met 26 februari 2006 zou worden opgelegd ten bedrage van € 441,38.

De naheffingsaanslag is op 3 augustus 2006 aan eiser opgelegd.

3. Geschil

In geschil is of de onderhavige naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.

Eiser stelt zich op het standpunt dat hij over de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 februari 2006 geen voordeel heeft genoten, omdat hij de door zijn werkgever aan hem ter beschikking gestelde auto gedurende die periode niet voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Hij heeft gedurende die periode een sluitende rittenadministratie bijgehouden waaruit dit blijkt. Volgens eiser is daarom ten onrechte de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd.

Verweerder betwist niet dat eiser gedurende 1 januari 2006 tot en met 26 februari 2006 de auto niet voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat dat echter niet ter zake doet. Van belang is dat de auto gedurende deze periode aan eiser ter beschikking stond, aldus verweerder.

4. Beoordeling van het geschil

Artikel 13bis van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet) bepaalt onder ander het volgende:

1. “Indien ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op kalenderjaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. Indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.

(…)

9. Indien de werknemer een verklaring van de inspecteur overlegt waarin is vastgelegd dat de werknemer aan de inspecteur heeft meegedeeld dat de hem ter beschikking gesteld auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt (verklaring geen privé-gebruik), laat de inhoudingsplichtige inhouding van belasting over het in het eerste lid bedoelde voordeel achterwege. (…).

10. De werknemer kan een verzoek om een verklaring geen privé-gebruik auto bij de

inspecteur indienen. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

11. De inspecteur kan de verklaring geen privé-gebruik auto, al dan niet op verzoek van

de werknemer, bij voor bezwaar vatbare beschikking intrekken (…).

(…)

13. Indien de verklaring geen privé-gebruik wordt ingetrokken (…) wordt de

verschuldigde belasting (…) nageheven van de werknemer.

(…)”

Of er sprake is van voordeel in de zin van artikel 13bis van de Wet dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de auto gedurende het gehele kalenderjaar door de werkgever ter beschikking is gesteld aan de werknemer. Anders dan eiser veronderstelt, is het niet relevant of de auto gedurende het gehele kalenderjaar daadwerkelijk door hem is gebruikt.

Vast staat dat de auto gedurende het gehele kalenderjaar 2006 door de werkgever aan eiser ter beschikking is gesteld. Nu de verklaring op verzoek van eiser is ingetrokken en eiser niet heeft doen blijken dat de auto op kalenderjaarbasis (2006) voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt (eiser heeft na 1 maart 2006 geen rittenadministratie bijgehouden) wordt eiser geacht voordeel te hebben genoten.

Voordeel op kalenderjaarbasis

Indien de auto gedurende het gehele kalenderjaar ter beschikking is gesteld aan de werknemer (zoals in casu het geval is) wordt het voordeel niet naar tijdsgelang toegepast.

Slechts in het geval de auto gedurende een gedeelte van het kalenderjaar aan de werknemer

ter beschikking is gesteld, wordt een evenredig gedeelte van 22% van de waarde van de auto als voordeel in aanmerking genomen. Dit vloeit voort uit de woorden “op kalenderjaarbasis”

in artikel 13bis, eerste lid, van de Wet.

De naheffingsaanslag loonbelasting is derhalve terecht aan eiser opgelegd.

Hoogte van de naheffingsaanslag

Met betrekking tot de hoogte van de naheffingsaanslag heeft verweerder op 14 maart 2007 een aanvullend verweerschrift ingediend, waarin hij het nadere standpunt inneemt dat de onderhavige aanslag vanwege een gemaakte rekenfout dient te worden verminderd tot een bedrag van € 415. Gelet op de door verweerder bijgevoegde berekening zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.

Het beroep van eiser dient daarom gegegrond te worden verklaard.

5. Proceskostenvergoeding

Nu eiser niet heeft verzocht om proceskostenveroordeling, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 415;

- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 19 april 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.M. Bijker - Veen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.

de griffier, de rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem

; dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.