Home

Rechtbank Arnhem, 16-08-2007, BB1872, AWB 06/5641

Rechtbank Arnhem, 16-08-2007, BB1872, AWB 06/5641

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
16 augustus 2007
Datum publicatie
16 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB1872
Zaaknummer
AWB 06/5641

Inhoudsindicatie

Artikel 15, eerste lid, letter q, van de WBR. Naheffingsaanslag overdrachtsbelasting. Landbouwvrijstelling. Verkrijging blote eigendom van landbouwgrond. Twee percelen. Naburige grond. Verkregen gronden niet dezelfde als die de verkrijger al in erfpacht had.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5641 en 06/5642

Uitspraakdatum: 16 augustus 2007

Uitspraken als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gedingen tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Zwolle, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag (aanslagnummer [00]) overdrachtsbelasting, gedagtekend op 3 februari 2006, opgelegd ten bedrage van € 10.956, alsmede een boete van € 5478.

Verweerder heeft aan eiser een naheffingsaanslag (aanslagnummer [00]) overdrachtsbelasting, gedagtekend op 3 februari 2006, opgelegd ten bedrage van € 7471, alsmede een boete van € 3735.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 september 2006 de naheffingsaanslagen en boetes gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 24 oktober 2006, ontvangen bij de rechtbank op 25 oktober 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2007 te Arnhem. Beide zaken zijn gevoegd behandeld.

Eiser is daar vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde]. Namens verweerder is een pleitnota voorgedragen en overgelegd.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser exploiteert, samen met zijn zoon en schoondochter, een akkerbouwbedrijf in de vorm van een vennootschap onder firma.

Eiser heeft op 16 maart 1976 van de Staat der Nederlanden het tijdelijke recht van erfpacht verkregen van een perceel cultuurgrond, groot 14.96.04 ha en een perceel erfgrond groot 0.73.26 ha, het geheel kadastraal bekend gemeente [Q], sectie F, nummer 2401.

Op 3 mei 2000 heeft eiser van de Staat der Nederlanden de bloot eigendom gekocht van een gedeelte van deze gronden. Het betreft het perceel erfgrond, groot 0.73.26 ha, en een gedeelte van de cultuurgrond groot 4.00.00 ha. Na deze transactie had eiser derhalve betreffende dit perceel nog 10.96.04 ha in erfpacht.

Op 1 november 1990 heeft eiser van een derde een tijdelijk recht van erfpacht verworven van een perceel cultuurgrond, groot 20.10.47 ha, kadastraal bekend gemeente [Q], sectie E, nummer 1031, naderhand gewijzigd in sectie E, nummer 1459.

Op 3 mei 2000 heeft eiser van de Staat der Nederlanden een perceel cultuurgrond aangekocht, groot 7.12.20 ha, kadastraal bekend gemeente [Q], sectie F, nummer 1887.

Na deze transactie op 3 mei 2000 is eiser als volgt gerechtigd tot de grond:

Grond in eigendom sectie F, nummer 236 4.00.00

sectie F, nummer 1887 7.12.20

11.12.20

Grond in erfpacht sectie F, nummer 2401 10.96.04

sectie E, nummer 1459 20.10.47

31.06.51

De Staat der Nederlanden heeft eiser aangeboden om de blote eigendom te kopen van de percelen waarvan hij de grond nog in erfpacht had. Eiser is op deze aanbiedingen ingegaan.

Op 22 juni 2005 is door eiser de blote eigendom verworven van het perceel kadastraal bekend gemeente [Q], sectie F, nummer 2401, groot 10.96.04 ha voor een bedrag van € 230.168,40. Op dezelfde dag is door eiser de blote eigendom verworven van het perceel kadastraal bekend gemeente [Q], sectie E, nummer 1459, groot 20.10.47 ha voor een bedrag van € 422.156,70.

De levering is geschied op basis van twee akten van levering met repertoriumnummers 18674 en 18675. Namens eiser is door de notaris voor beide verkrijgingen een beroep gedaan op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onder q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR). Er is geen overdrachtsbelasting voldaan.

Door verweerder zijn naheffingsaanslagen opgelegd voor bovenstaande verkrijgingen.

Voor de verkrijging van het perceel grond groot 10.96.04 ha is een naheffingsaanslag opgelegd van € 10.956, berekend naar een heffingsgrondslag van € 182.600.

Voor de verkrijging van het perceel grond groot 20.10.47 ha is een naheffingsaanslag opgelegd van € 7471, berekend naar een heffingsgrondslag van € 124.525. Hierbij is de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, onder q, van de WBR toegepast voor 11.12.20 ha.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 13 september 2006 de naheffingsaanslagen gehandhaafd. In beroep heeft verweerder de in bezwaar gehandhaafde boetebeschikkingen ambtshalve vernietigd.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op de vrijstelling van artikel 15, eerste lid, letter q, van de WBR voor de koop van de blote eigendom van 31.06.51 ha landbouwgrond. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de verkrijging van de percelen F 2401 en E 1459 op 22 juni 2005 aangemerkt moet worden als één verkrijging of als twee verkrijgingen.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van één verkrijging van 31.06.51 ha waarvoor 11.12.20 ha naburig land aanwezig is. Volgens verweerder hangen beide leveringen van de blote eigendom op 22 juni 2005 samen en dienen zij als één verkrijging te worden beschouwd. Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 1980, 19 640, BNB 1980/78, is verweerder van mening dat er geen sprake is van naburigheid als de verkregen landbouwgronden dezelfde zijn als die de verkrijger al in erfpacht had.

Eiser is van mening dat er sprake is van twee verkrijgingen omdat er sprake is van twee afzonderlijke transacties ten aanzien van twee afzonderlijke kadastrale percelen die gevolgd zijn door twee afzonderlijke leveringen van de blote eigendom van gronden waarop twee onderscheiden rechten van erfpacht rustten. Eiser stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1985, 23 224, BNB 1985/263, dat er voor beide verkrijgingen naburige grond aanwezig is en dat er, naast de 11.12.20 ha eigen grond ‘kruiselings gerefereerd’ kan worden voor de verkrijgingen van de erfpachtgronden. Voor de verkrijging van 10.96.04 ha is het perceel E 1459, groot 20.10.47 ha, naburig. Voor de verkrijging van 20.10.47 ha zijn naburig de percelen E 2401, F 236 en F 1887, groot respectievelijk 10.96.04 ha, 4.00.00 ha en 7.12.20 ha.

Partijen zijn het met elkaar eens dat er geen sprake is van een kunstmatige splitsing van verkregen gronden, zoals bedoeld in het Besluit van 26 januari 2005, nr. CPP2005/180M. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd als er sprake is van één verkrijging en dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd als er sprake is van twee verkrijgingen.

4. Beoordeling van het geschil

Artikel 15, eerste lid, onder q, van de WBR bepaalt -voor zover van belang- dat onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden van de belasting is vrijgesteld de verkrijging van landerijen tot een oppervlakte niet groter dan de oppervlakte van de naburige landerijen welke de verkrijger reeds gedurende ten minste vijf jaar in eigendom, economische eigendom, erfpacht of beklemming heeft, mits de verkrijging in het belang is van een verbetering van de landbouwstructuur; verkrijgingen binnen een tijdsverloop van vijf jaar door dezelfde verkrijger worden als één verkrijging beschouwd.

Uit de feiten volgt dat er sprake is van de verkrijging van de blote eigendom van twee landerijen, die afzonderlijke kadastrale nummer hebben, en die niet aan elkaar grenzen maar wel naburig zijn in de zin van artikel 15, eerste lid, onder q, van de WBR. Voorts staat vast dat op elk van de landerijen een afzonderlijk recht van erfpacht rustte en dat de levering van de bloot eigendom op verschillende tijdstippen heeft plaatsgevonden, namelijk volgtijdelijk op dezelfde dag.

Gelet op deze feiten is de rechtbank van oordeel dat sprake is van twee afzonderlijke verkrijgingen. Bij de verkrijging van elk van de landerijen kan dan ook niet gezegd worden dat de verkregen grond dezelfde is als die de verkrijger al in erfpacht had. De onderhavige zaken zijn op dit punt anders dan de zaak waarin de Hoge Raad op 30 januari 1980 arrest heeft gewezen. In die zaak was sprake van een verkrijging van landerijen waarop één recht van beklemming was gevestigd, terwijl in onderhavige zaken sprake is van landerijen waarop twee afzonderlijke rechten van erfpacht zijn gevestigd.

In artikel 15, eerste lid, onder q, van de WBR is de passage opgenomen dat verkrijgingen binnen een tijdsverloop van vijf jaar door dezelfde verkrijger als één verkrijging worden beschouwd. Blijkens paragraaf 37, sub 8 d, van de Toelichting op de WBR, Resolutie van 16 december 1971, B 71/23 037, is deze samenvoegingsregel alleen van belang voor de toetsing van het in totaal verkregene aan de limiet van de vrijstelling en brengt deze geen wijziging in de tijdstippen waarop de afzonderlijke verkrijgingen tot stand zijn gekomen. Partijen gaan er dus terecht van uit dat deze samenvoegingsregel niet ziet op het samenvoegen van verkrijgingen op verschillende tijdstippen tot één verkrijging.

Gelet op het voorgaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). De rechtbank geeft toepassing aan artikel 3 van het Bpb.

De gevraagde proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase wordt afgewezen omdat daarom niet is verzocht voordat op het bezwaar werd beslist, zoals artikel 7:15, derde lid, van de Awb bepaalt.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart de beroepen gegrond;

- vernietigt de uitspraken op bezwaar;

- vernietigt de naheffingsaanslagen en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 16 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. R.P. van Baaren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.

De griffier is buiten staat De voorzitter,

deze uitspraak te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.