Home

Rechtbank Arnhem, 09-08-2007, BB2403, 07/803

Rechtbank Arnhem, 09-08-2007, BB2403, 07/803

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
9 augustus 2007
Datum publicatie
28 augustus 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB2403
Zaaknummer
07/803

Inhoudsindicatie

Schenking tot stand gekomen onder invloed van wederzijdse dwaling. De vernietiging van de schenking werkt ingevolge artikel 3:53 van het BW terug tot het tijdstip waarop de schenking is gedaan. Aanslag recht van schenking kan niet in stand blijven omdat hiervoor geen grondslag bestaat. Artikel 6:228, tweede lid, van het BW komt niet aan de orde omdat wegens wederzijdse dwaling een reële grond voor vernietiging aanwezig was en eiseres heeft berust in de vernietiging van de schenking.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/803

Uitspraakdatum: 9 augustus 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres een aanslag (aanslagnummer [nummer]) recht van schenking opgelegd van € 12.638.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 3 januari 2007 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 12 februari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 12 februari 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2007 te Arnhem. Eiseres is daar vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [A].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres en de heer [Y] (hierna: schenker) staan volgens de basisadministratie persoonsgegevens sinds 1 november 2003 ingeschreven op hetzelfde adres.

Eiseres en schenker zijn een wederzijdse zorgverplichting aangegaan, welke op 1 oktober 2004 is vastgelegd in een notarieel samenlevingscontract.

Op 11 november 2005 heeft schenker een bedrag van € 30.000 geschonken aan eiseres. Er is geen schriftelijke schenkingsovereenkomst opgesteld.

Schenker en eiseres hebben een jaar voor de schenking inlichtingen ingewonnen bij hun notaris en accountant over het van toepassing zijnde tarief voor het recht van schenking.

Op 8 maart 2006 hebben schenker en eiseres gezamenlijk aangifte voor het recht van schenking gedaan.

Op 17 juni 2006 heeft verweerder aan eiseres een aanslag recht van schenking opgelegd. De belaste verkrijging is vastgesteld op € 30.000. Het verschuldigde schenkingsrecht is na toepassing van tariefgroep III vastgesteld op € 12.638. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.

Op 14 juli 2006 heeft eiseres het niet betwiste deel van de aanslag van € 1.754 (schenkingsrecht volgens tariefgroep I) betaald.

Op 27 september 2006 heeft eiseres het bedrag van € 30.000 terugbetaald aan schenker.

3. Geschil

In geschil is:

- of de aanslag recht van schenking terecht en tot het juiste bedrag aan eiseres is opgelegd;

- of verweerder in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur of de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld door tariefgroep III op de verkrijging toe te passen.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot nihil.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 53 van de Successiewet 1956 (hierna: SW) wordt, behalve in de gevallen bij deze wet voorzien, vermindering van de aanslag of de conserverende aanslag verleend, indien en voorzover ten gevolge van een beroep op de legitieme portie, van de vervulling van een voorwaarde, van de uitoefening van een op de wet berustend terugvorderingsrecht, van de toepassing van artikel 33 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek of van de uitoefening van een wilsrecht, voortspruitende uit ten sterfdage of ten tijde van de verkrijging reeds bestaande of ontstane rechtsverhoudingen, anders dan door opvolging krachtens een voorwaarde als bedoeld in artikel 21, tweede lid, wijziging wordt gebracht in de persoon van de verkrijger of in het verkregene.

Eiseres is van mening dat zij op grond van artikel 53 van de SW recht heeft op vermindering van de aanslag recht van schenking tot nihil. Zij voert hiertoe primair aan dat schenker heeft geschonken en dat eiseres de schenking heeft aanvaard onder de ontbindende voorwaarde dat de schenking zou worden belast in tariefgroep I. Deze voorwaarde is volgens eiseres vervuld toen bleek dat verweerder volhardde in zijn standpunt dat tariefgroep III van toepassing was. Schenker heeft de schenking vervolgens herroepen en eiseres heeft de schenking terugbetaald. Subsidiair stelt eiseres zich op het standpunt dat sprake is van dwaling.

De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de schenking is gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat de schenking zou worden belast in tariefgroep I. Schenker en eiseres hebben voorafgaand aan de schenking inlichtingen ingewonnen bij hun notaris en accountant over het van toepassing zijnde tarief voor het recht van schenking. Op basis van deze informatie gingen zij ervan uit dat zodra zij twee jaar op hetzelfde adres in de basisadministratie persoonsgegevens zouden zijn ingeschreven, tariefgroep I van toepassing zou zijn. Schenker en eiseres hebben vervolgens met de schenking gewacht totdat zij twee jaren op hetzelfde adres in de basisadministratie persoonsgegevens waren ingeschreven. Gelet hierop acht de rechtbank het niet aannemelijk dat de schenking is gedaan onder ontbindende voorwaarde.

Met betrekking tot de subsidiaire stelling van eiseres, dat de schenking onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, overweegt de rechtbank als volgt.

Ingevolge artikel 6:228, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.

In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de vernietiging niet kan worden gegrond op een dwaling die een uitsluitend toekomstige omstandigheid betreft of die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.

Door eiseres is gesteld en door verweerder is niet weersproken, dat schenker en eiseres op het moment van de schenking in de veronderstelling verkeerden dat de schenking zou worden belast in tariefgroep I, zodat schenker en eiseres ten tijde van de schenking geen juiste voorstelling van zaken hadden. Dit staat derhalve vast. De rechtbank acht aannemelijk dat de schenkingsovereenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten. Hierbij is van belang dat schenker en eiseres voorafgaand aan de schenking inlichtingen over het van toepassing zijnde tarief hebben ingewonnen bij hun notaris en accountant en vervolgens conform het advies met de schenking hebben gewacht totdat zij twee jaren op hetzelfde adres waren ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens. Daaruit blijkt dat zij hebben beoogd de schenking zodanig te doen dat tariefgroep I van toepassing zou zijn. In dat licht moet worden aangenomen dat zij bij een juiste voorstelling van zaken niet in november 2005 tot de schenking zouden zijn overgegaan, maar langer zouden hebben gewacht. Dit blijkt ook uit het feit dat eiseres het geschonken bedrag heeft terugbetaald. Er is derhalve sprake van wederzijdse dwaling als bedoeld in artikel 6:228, eerste lid, aanhef en onderdeel c van het BW.

Uit het feit dat eiseres het geschonken bedrag heeft terugbetaald leidt de rechtbank af dat schenker de schenking door middel van een buitengerechtelijke verklaring heeft vernietigd en dat eiseres deze vernietiging heeft geaccepteerd. De vernietiging van de schenking werkt ingevolge artikel 3:53 van het BW terug tot het tijdstip waarop de schenking is gedaan. De schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgevonden. Hieruit volgt dat de aanslag recht van schenking niet in stand kan blijven omdat hiervoor geen grondslag bestaat. Toepassing van artikel 53 SW komt dan niet meer aan de orde.

Verweerder heeft aangevoerd dat de dwaling in verband met de aard van de overeenkomst voor rekening van de dwalende behoort te blijven. De rechtbank kan verweerder niet volgen in deze stelling. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2002, nr. 35 820, BNB 2002/313, waarin de Hoge Raad heeft bepaald dat slechts een contractspartij een beroep kan doen op artikel 6:228, tweede lid, van het BW, omdat deze bepaling een regel geeft omtrent de verdeling van het risico van dwaling tussen de contractspartijen. Nu wegens wederzijdse dwaling een reële grond voor vernietiging aanwezig was en eiseres heeft berust in de vernietiging van de schenking, komt artikel 6:228, tweede lid, van het BW niet aan de orde.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

Nu het beroep van eiseres gegrond is, behoeft de tweede in geschil zijnde vraag geen behandeling.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vernietigt de aanslag en bepaalt dat deze uitspraak in zo verre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 9 augustus 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.C.G.J. van Well, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. G.D. van Norden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.