Home

Rechtbank Arnhem, 29-06-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:1712 BB2829, AWB 06/5655

Rechtbank Arnhem, 29-06-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:1712 BB2829, AWB 06/5655

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
29 juni 2007
Datum publicatie
4 september 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB2829
Zaaknummer
AWB 06/5655

Inhoudsindicatie

Vertrouwensbeginsel. Baatbelasting. Vertrouwen gewekt door inlichting en toezegging van derde.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/5655

Uitspraakdatum: 29 juni 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [[ ]]) baatbelasting opgelegd voor twee objecten, bestaande uit tweemaal een bedrag van € 2.722,68.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 8 september 2006 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij fax van 13 oktober 2006, ontvangen bij de rechtbank op 14 oktober 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2007 te Arnhem. Tegelijkertijd is toen het beroep van [A], eisers vader, behandeld (zaaknummer 06/5654).

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Tijdens de informatieavond van 26 april 2004 in Dorpshuis [b] te [Z] zijn de inwoners van het buitengebied van de gemeente [Z] geïnformeerd over de voorgenomen aansluiting op de gemeentelijke riolering en de implicaties daarvan voor de baatbelasting. De voorlichting werd gegeven door ambtenaren van de afdeling vastgoed en infrastructuur van de gemeente [P] tezamen met de heer [C], werknemer van [aannemer], de uitvoerder van de werkzaamheden. Op vragen van eiser omtrent zijn situatie, te weten drie gezinnen die één woonhuis bewonen, is toen geantwoord, dat eiser één aanslag baatbelasting zou ontvangen omdat het één woning betrof waar één aansluiting voor zou worden gerealiseerd.

Op 18 augustus 2004 is de heer [C], namens de gemeente [P], met het document “Toestemming aanleg riolering buitengebied” bij eiser op bezoek gekomen. De situatie met betrekking tot de aansluiting van het woonhuis van eiser op het riool is tijdens dat bezoek nogmaals besproken en de heer [C] heeft wederom bevestigd dat maar één aanslag baatbelasting ad € 2.722,68 zou volgen omdat sprake was van één aansluiting op het riool. In de laatste alinea van het formulier staat vermeldt: “De eigen bijdrage van € 2.722,68 (in de toekomstige verordening afgerond naar € 2.723,-) wordt in de vorm van baatbelasting opgelegd nadat de gemeentelijke riolering is aangelegd. De eigenaar heeft de keus de eigen bijdrage ineens te voldoen of in jaarlijkse termijnen over een periode van 15 jaar.”

Eiser heeft daarna het bovengenoemde document ondertekend en de keuze gemaakt de aanslag ad € 2.722,68 ineens te voldoen en niet in termijnen.

Op 22 november 2005 heeft de raad van de gemeente [P] de verordening op de heffing en invordering van baatbelasting riolering omgeving ten oosten van [Z] (fase 5) (hierna: de Verordening) vastgesteld. De Verordening luidt voor zover van belang:

“Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder een onroerende zaak:

1. een gebouwd eigendom;

2. een ongebouwd eigendom;

3. een gedeelte van een 1. of 2. bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

4. een samenstel van twee of meer van de onder 1. of 2. bedoelde eigendommen of onder 3. bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.

Artikel 2 Belastbaar feit

1. Onder de naam ‘baatbelasting riolering omgeving ten oosten van [Z] (fase 5)’ wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de omlijning op de bij de verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 2005 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

2. De in het eerste lid bedoelde voorziening bestaat uit de aanleg van riolering.

Artikel 3 Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

(…)

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak.

Artikel 5 Belastingtarief

De belasting bedraagt per onroerende zaak € 2.722,68.

(…)”

Eiser woonde ten tijde van de aanslag samen met zijn gezin, zijn ouders en het gezin van zijn zuster in het pand aan de [a-straat 1] te [Z]. Het pand bestaat uit drie delen, die elk een apart WOZ-object vormen. Eiser is eigenaar van het hele pand; hij is gebruiker van object 01. Zijn zuster en haar gezin zijn gebruiker van object 03. De ouders van eiser hebben een levenslang recht van gebruik en bewoning van object 02. Met betrekking tot de objecten 01, 02 en 03 zijn drie afzonderlijke WOZ-beschikkingen verstrekt.

Met dagtekening 31 maart 2006 heeft eiser een aanslag baatbelasting met betrekking tot [a-straat 1] woning 01 en woning 03 ontvangen, derhalve tweemaal het bedrag aan baatbelasting per onroerende zaak. De ouders van eiser hebben, met gelijke dagtekening, een aanslag baatbelasting ontvangen voor de [a-straat 1] woning 02.

3. Geschil

In geschil is of het terecht is dat aan eiser twee keer het bedrag aan baatbelasting per onroerende zaak is opgelegd en zo ja; of eiser vertrouwen mocht ontlenen aan de uitspraken van de heer [C] dat maar één keer baatbelasting zou worden opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

Aanslagen baatbelasting

Vast staat dat in het pand van eiser drie onderscheiden woongedeelten aanwezig zijn en de Verordening verweerder de mogelijkheid laat per woongedeelte het vastgestelde bedrag aan baatbelasting op te leggen. Dit brengt mee dat de aanslag in overeenstemming met de geldende regels is opgelegd.

Het vertrouwensbeginsel

Eiser heeft een beroep gedaan op een door de gemeente [P] jegens hem gewekt vertrouwen ten tijde van de hierboven genoemde informatieavond en ten tijde van het gesprek met de heer [C] bij eiser thuis op 18 augustus 2004. Eiser stelt de situatie in zijn pand nadrukkelijk aan de heer [C] en de gemeenteambtenaren voorgelegd te hebben. Eiser heeft dit ter zitting mondeling bevestigd. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de verklaring van eiser hieromtrent.

Verweerder heeft niet betwist dat eiser zijn situatie nadrukkelijk heeft voorgelegd op de informatieavond en tijdens het gesprek met de heer [C] bij eiser thuis. Ook heeft verweerder niet betwist dat de heer [C] toezeggingen heeft gedaan. Volgens verweerder kan er echter geen vertrouwen zijn gewekt omdat de toezeggingen zijn gedaan door de heer [C] die in dienst is van [aannemer] en de toezeggingen niet zijn gedaan door de afdeling belastingen van de gemeente [P]. De gemeenteambtenaren die aanwezig waren op de informatieavond waren ook niet van de afdeling belastingen maar van de afdeling vastgoed en infrastructuur. Daarom kunnen ook deze gemeenteambtenaren geen vertrouwen hebben gewekt ten aanzien van de belastingaanslagen, aldus verweerder.

Naar het oordeel van de rechtbank is bij eiser echter wel een rechtens te honoreren vertrouwen ontstaan dat het pand slechts éénmaal in de heffing zou worden betrokken, ook al, zo blijkt uit de gedingstukken, was ten tijde van de gesprekken de Verordening nog niet tot stand gekomen en zijn de toezeggingen niet door ambtenaren van de afdeling belastingen gedaan. De gemeenteambtenaren op de informatieavond hebben namelijk geen enkel voorbehoud gemaakt bij het beantwoorden van de vragen omtrent de hoogte van de heffing noch hebben zij eiser verwezen naar de afdeling belastingen van de gemeente. Ook hebben zij de heer [C] niet gecorrigeerd toen deze zijn toezeggingen deed, noch hebben zij eiser erop gewezen dat de heer [C] niet bevoegd was om namens de gemeente [P] toezeggingen te doen op het gebied van de gemeentelijke belastingen.

Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank ook de schijn gewekt dat de heer [C] wel bevoegd was om toezeggingen te doen op het gebied van de baatbelasting, aangezien de heer [C] na de informatieavond, namens de gemeente [P], op pad is gestuurd met een toestemmingsformulier voor de aanleg van de riolering in het buitengebied. De bedoeling van zijn bezoeken was om toestemming van de bewoners van het buitengebied te verkrijgen voor de aanleg van de riolering. Daarnaast dienden de inwoners van het buitengebied op dat formulier aan te geven op welke wijze zij de belasting zouden voldoen, de gehele som ineens of in jaarlijkse termijnen gedurende 15 jaar.

Ook vóór het ondertekenen van het formulier heeft de heer [C] nog uitlatingen gedaan met de strekking dat ter zake van de aanleg van de riolering ten bate van het pand slechts éénmaal een bedrag van € 2.722,68 zou worden geheven. Daarbij komt dat eiser maar één toestemmingsformulier, waarop maar éénmaal het bedrag van € 2.722,68 vermeld stond, heeft hoeven ondertekenen voor het gehele pand.

De rechtbank acht het in het licht van het voorgaande aannemelijk dat eiser ervan uitging, en is van oordeel dat eiser er ook van uit mocht gaan, dat de heer [C] tot het doen van een dergelijke toezegging bevoegd was en dat het opleggen van één aanslag per aansluiting, mede gelet op de formulering in de hierboven geciteerde alinea van het toestemmingsformulier, geheel in de lijn lag met hetgeen de gemeente met betrekking tot de baatbelasting beoogde.

Dat betekent dat, nu het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt, slechts één object in het pand van eiser in de aanslag betrokken kan worden en dat de aanslag tot een bedrag van € 2.722,68 zal worden verminderd, zijnde het bedrag dat correspondeert met één onroerende zaak.

Gelet op hetgeen hierboven is overwogen dient het beroep dan ook gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de aanslag tot een bedrag van € 2.722,68 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- gelast dat de gemeente [P] het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 29 juni 2007

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.