Home

Rechtbank Arnhem, 11-09-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:3025 BB4219, 07/987

Rechtbank Arnhem, 11-09-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:3025 BB4219, 07/987

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
11 september 2007
Datum publicatie
25 september 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB4219
Zaaknummer
07/987

Inhoudsindicatie

Proceskostenveroordeling. Taxatierapport. Hoofdregel is proceskostenveroordeling bij een gegrond beroep. In casu geen reden om hiervan af te wijken. Eiseres mocht met taxatie wachten tot de beroepsfase. Het gehele bedrag van de taxatiekosten is toewijsbaar onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/987

Uitspraakdatum: 11 september 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiseres,

gemachtigde: dhr. [A] te [Q],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.597 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.616.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 januari 2007 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 21 februari 2007, ontvangen bij de rechtbank

’s-Gravenhage op 22 februari 2007, beroep ingesteld. De griffier van de rechtbank

’s-Gravenhage heeft het beroepschrift op 23 februari 2007 doorgezonden naar de rechtbank Arnhem, waar het op 26 februari 2007 is ontvangen.

Bij brief van 8 mei 2007 heeft de gemachtigde van eiseres een taxatierapport overgelegd.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verweerder heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan eiseres.

De gemachtigde van eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 7 juli 2007.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 augustus 2007 te Arnhem.

Eiseres en haar gemachtigde zijn daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [B].

2. Feiten

Eiseres is eigenaar van de vier onroerende zaken, plaatselijk bekend als [a-]straat [1, 2, 3 en 4] te [R].

Eiseres heeft aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 (hierna: de aangifte) gedaan naar – onder meer – een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.616. Eiseres heeft de onroerende zaken in box 3 in aanmerking genomen voor de waarde zoals bedoeld in artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: WOZ-waarde) op waardepeildatum 1 januari 1999, zijnde in totaal € 317.647.

Na het indienen van de aangifte heeft eiseres vernomen dat de onroerende zaken in aanmerking hadden moeten worden genomen voor de waarde in het economische verkeer in plaats van voor de WOZ-waarde. Bij brief van 23 januari 2006 heeft eiseres verweerder verzocht voor de onroerende zaken een waarde van € 158.016 in aanmerking te nemen, zijnde acht maal de gemiddelde voor de onroerende zaken ontvangen jaarhuur van € 19.752.

De aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2004 (hierna: de aanslag) is conform de ingediende aangifte opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.616. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.

Verweerder heeft de onroerende zaken twee maal laten taxeren door een taxateur van de afdeling Waardeonderzoek van de Belastingdienst. De eerste taxatie resulteerde blijkens het taxatierapport van 14 december 2006 in een getaxeerde waarde in het economische verkeer van € 473.951. De tweede, inpandige, taxatie resulteerde blijkens het taxatierapport van 22 januari 2007 in een getaxeerde waarde in het economische verkeer van € 428.287.

Met dagtekening 31 januari 2007 is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Bij brief van 21 februari 2007 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Bij brief van 8 mei 2007 heeft de gemachtigde van eiseres een taxatierapport overgelegd dat op 25 april 2007 is opgesteld door [C]. Deze taxateur is als NVM-makelaar verbonden aan het makelaarskantoor [D] B.V. te [S]. De taxateur heeft de onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat per ultimo 2004 getaxeerd op € 245.000, zijnde 15,5 maal de gemiddelde jaarhuur van € 15.800.

Bij brief van 3 juli 2007 heeft verweerder in reactie op het door gemachtigde overgelegde taxatierapport verklaard voor de bepaling van de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken akkoord te gaan met de in het taxatierapport genoemde vermenigvuldigingsfactor van 15,5. Verweerder heeft daarbij gesteld (en met stukken onderbouwd) dat de door eiseres ingeschakelde taxateur is uitgegaan van onjuiste huurgegevens en dat de gemiddeld ontvangen jaarhuur € 19.757,40 bedraagt. Verweerder heeft derhalve het standpunt ingenomen dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken 15,5 x € 19.757,40 = € 306.239 bedraagt.

Bij brief van 7 juli 2007 heeft de gemachtigde van eiseres de rechtbank meegedeeld dat eiseres met de inhoud van de brief van verweerder van 3 juli 2007 kan instemmen. Hij heeft de rechtbank verzocht de in geschil zijnde waarde vast te stellen op 15,5 maal de gemiddelde netto jaarhuur. Tegelijkertijd heeft gemachtigde de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten, bestaande uit de kosten voor het taxatierapport. De kosten bedragen blijkens de overgelegde factuur € 560,49, bestaande uit € 441 voor de taxatie (minimum tarief -/- relatiekorting), € 30 voor de kadastrale recherche en € 89,49 BTW.

3. Geschil

De rechtbank leidt uit de hiervoor weergegeven stukken af dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaken, te weten (15,5 x € 19.757,40 =) € 306.239. Derhalve is uitsluitend in geschil of verweerder in de proceskosten van eiseres dient te worden veroordeeld.

Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.159. Hij verweert zich echter tegen de gevraagde vergoeding van de taxatiekosten.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Als hoofdregel geldt dat indien een eiser die bij de rechtbank tegen een besluit van een bestuursorgaan in beroep is gekomen, geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, het bestuursorgaan in de kosten van het geding wordt veroordeeld (vgl. Hoge Raad 20 december 1995, nr. 30 728, BNB 1996/74). De rechtbank mag van de hoofdregel afwijken indien daartoe grond bestaat.

Verweerder heeft gesteld dat de noodzaak tot het instellen van beroep uitsluitend door toedoen van eiseres is ontstaan. Eiseres heeft de onroerende zaken in haar aangifte ten onrechte in aanmerking genomen voor de WOZ-waarde. Zij heeft vervolgens bezwaar tegen de aanslag gemaakt zonder op dat moment een deskundige in te schakelen. Zij heeft pas een taxatierapport laten opstellen nadat verweerder de onroerende zaken twee maal heeft laten taxeren. Verweerder heeft het door eiseres overgelegde taxatierapport slechts gevolgd voor wat betreft de vermenigvuldigingsfactor. Eiseres heeft slechts fractioneel gelijk gekregen. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen wordt slechts met € 457 verlaagd.

De rechtbank ziet in de door verweerder gestelde gronden geen reden af te wijken van de hiervoor genoemde hoofdregel. Het door eiseres ingediende rapport heeft immers geleid tot een ook in de toekomst bruikbare waarde van de onroerende zaken, die beduidend lager is dan de waarde waarvan verweerder anders zou zijn uitgegaan op basis van de door hem gevraagde taxaties. De omstandigheid dat eiseres pas in de beroepsfase heeft besloten om kosten voor een taxatie te maken om haar stellingen te onderbouwen, is op zichzelf te billijken. Nu de taxaties van verweerder te hoog zijn gebleken, vloeide de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend voort uit de handelwijze van eiseres (vgl. Hoge Raad 12 mei 2006, nr. 42 449, BNB 2006/270).

De proceskostenveroordeling dient plaats te vinden met inachtneming van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb). De mogelijkheid van een proceskostenveroordeling is beperkt tot de in artikel 1 van het Bpb opgesomde kosten.

De kosten ter zake van het uitbrengen van een taxatierapport zijn aan te merken als kosten in de zin van artikel 8:75 van de Awb en van artikel 1, onder b, van het Bpb (vgl. Hoge Raad 22 september 2006, nr. 40 311, VN 2006/49.4).

Volgens artikel 2, eerste lid, onder b van het Bpb, gelezen in samenhang met artikel 8:36, tweede lid van de Awb, geldt voor de hoogte van het te vergoeden bedrag de Wet tarieven in strafzaken. De hoogte van de vergoeding is via artikel 3, eerste lid, onderdeel a van die wet uiteindelijk te vinden in artikel 6 van het Besluit tarieven strafzaken (hierna: het Besluit). Daarin is bepaald dat een tarief geldt van ten hoogste € 81,23 per uur.

In het onderhavige geval komt het gefactureerde honorarium exclusief omzetbelasting neer op (€ 441 gedeeld door € 81,23 =) 5,43 uur. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat het aannemelijk is dat een dergelijk aantal uren gemoeid is geweest met het taxeren van de onroerende zaken. Ook de rechtbank acht dit aantal uren niet onredelijk, temeer daar het vier onroerende zaken betreft. Het bedrag dat voor de taxatie aan honorarium in rekening is gebracht komt derhalve voor toewijzing in aanmerking.

De kosten voor de kadastrale recherche zijn aan te merken als kosten in de zin van artikel 1, onder e van het Bpb, zodat ook deze kosten toewijsbaar zijn.

Voor de berekende omzetbelasting geldt dat ook deze toewijsbaar is. Op grond van artikel 7a van het Besluit worden de bedragen die volgens dit besluit voor vergoeding in aanmerking komen, verhoogd met de omzetbelasting, die daarover is verschuldigd. Dit geldt echter, gelet op de strekking van artikel 7a van het Besluit, alleen indien de aan eiseres in rekening gebrachte omzetbelasting op haar drukt, dus niet indien zij die belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen. De rechtbank leidt uit de stukken af dat eiseres geen ondernemer is, zodat de omzetbelasting wel op haar drukt en dus voor vergoeding in aanmerking komt.

Dit leidt tot de conclusie dat de kosten voor het taxatierapport op grond van het Bpb geheel voor vergoeding in aanmerking komen. Gesteld noch gebleken is dat eiseres overige kosten heeft gemaakt die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.597 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 21.159 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 560,49, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën)het door eiseres betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 11 september 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.