Home

Rechtbank Arnhem, 04-07-2007, BB4826, AWB 07/233

Rechtbank Arnhem, 04-07-2007, BB4826, AWB 07/233

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
4 juli 2007
Datum publicatie
4 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB4826
Zaaknummer
AWB 07/233

Inhoudsindicatie

Inkomstenbelasting.

Eisers hebben niet, dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat 30% van de huur- en servicekosten van het hotelappartement moeten worden gerekend tot de uitgaven wegens ziekte en/of invaliditeit. Bovenmatige woonlasten kunnen niet worden aagemerkt als een eigen bijdrage in de zin van de AWBZ. Geen geslaagd beroep op schending van het motiveringsbeginsel.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/233

Uitspraakdatum: 4 juli 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], eisers,

gemachtigde [.],

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eisers voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [.]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 44.419.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2006 de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 25.376.

Eisers hebben daartegen bij brief van 2 januari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 4 januari 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2007 te Arnhem. Namens eisers zijn de gemachtigde en [.] verschenen. Namens verweerder is verschenen [.].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Mevrouw [.] (hierna: mevrouw G.) is op 14 mei 1908 geboren en op 10 november 2003 overleden.

Vanaf 27 januari 2003 tot aan haar overlijden woonde mevrouw G. in het [Hotel E] te [H]. Dit hotel beschikt over appartementen waarbij gebruik kan worden gemaakt van residentiële (room)services en diensten om persoonlijke wensen te verzorgen alsmede van professionele zorgverleners. Voor een verblijf in een hotelappartement wordt een tarief van € 85 per dag gehanteerd. De uiteindelijke kosten van het verblijf in het hotel zijn afhankelijk van de zorg- of verpleegbehoefte van de bewoner. Mevrouw G. heeft voor het jaar 2003 een bedrag van € 18.315 betaald voor zorgverlening en een bedrag van

€ 19.220 voor hotelmatige kosten wegens huur- en servicekosten.

Namens mevrouw G. is voor het jaar 2003 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van

€ 19.610. In deze aangifte is tevens een bedrag van € 24.809 als persoonsgebonden aftrek wegens buitengewone uitgaven geclaimd.

Bij de aanslagregeling IB/PVV over het jaar 2003 heeft verweerder de volgende correctie toegepast:

Belastbaar inkomen uit werk en woning volgens aangifte € 19.610

Bij: correctie persoonsgebonden aftrek € 24.809

Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning € 44.419

Dienovereenkomstig is, met dagtekening 9 september 2005, de aanslag IB/PVV 2003 opgelegd.

Namens mevrouw G. is bij brief van 24 augustus 2005, ontvangen bij verweerder op 30 augustus 2005, informatie verstrekt over de geclaimde persoonsgebonden aftrek. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als een bezwaarschrift.

Bij uitspraak op bezwaar van 11 december 2006 heeft verweerder een bedrag van € 5.766, zijnde 30% van de in 2003 betaalde hotelmatige kosten wegens huur- en servicekosten, niet in aftrek toegelaten. De overige, namens mevrouw G., geclaimde uitgaven wegens ziekte ad € 19.043 zijn door verweerder als persoonsgebonden aftrek geaccepteerd. Dienovereenkomstig is de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van € 25.376.

Tegen deze uitspraak is beroep ingesteld.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of 30% van de betaalde huur- en servicekosten aan het [Hotel E] als buitengewone uitgaven wegens ziekte en/of invaliditeit kunnen worden aangemerkt. Eisers beantwoorden deze vraag bevestigend en beroepen zich ondermeer op artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: Uitvoeringsbesluit). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat deze kosten niet aftrekbaar zijn als uitgaven wegens ziekte en/of invaliditeit.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, juncto tweede lid, onderdeel d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) behoren buitengewone uitgaven tot de persoonsgebonden aftrek.

Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, van de Wet IB 2001 worden -voor zover van belang- als uitgaven wegens ziekte en invaliditeit aangemerkt de daarmee verband houdende:

a. uitgaven voor genees-, heel- en verloskundige hulp, met inbegrip van farmaceutische en andere hulpmiddelen en vervoer;

b. uitgaven voor extra gezinshulp;

c. extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet indien zij meer bedragen dan € 113;

d. extra uitgaven voor kleding en beddengoed;

e. uitgaven voor reizen in verband met het regelmatig bezoeken van wegens ziekte of invaliditeit langer dan een maand verpleegde personen.

Ingevolge het tweede lid van artikel 6.17 van de Wet IB 2001 wordt als hulpmiddel mede aangemerkt een middel dat de persoon in staat stelt tot het verrichten van een normale lichaamsfunctie waartoe hij zonder dat middel niet in staat zou zijn. In de tweede volzin van artikel 6.17, tweede lid, van de Wet IB 2001 is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Via artikel 20a van het Uitvoeringsbesluit is hier invulling aan gegeven. Artikel 20a, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit heeft betrekking op aanpassingen van een woning, woonboot, woonwagen of aanhorigheid daarvan, die vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht. De aanpassingskosten komen niet in aftrek voor zover zij leiden tot een waardevermeerdering van de woning, welke uitgaat boven 10% van de aanpassingskosten. Dit geldt ook voor huurwoningen (zie vraag 2.a.26.11 van het vraag- en antwoordbesluit van 15 december 2005, eerder opgenomen in vraag 2 van het besluit van 15 juli 2004, nr. CPP2004/718M, VN 2004/38.12).

Ingevolge artikel 6.18, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 kan 25% van de verschuldigde eigen bijdrage AWBZ als uitgave wegens ziekte, invaliditeit en bevalling in aanmerking worden genomen.

Indien in een verzorgingstehuis wordt verbleven dat niet onder de AWBZ valt, kan het gedeelte van de pensionprijs dat ziet op de kosten van verpleging en medische zorg, de zogenoemde ‘zorgcomponent’, als buitengewone uitgave in aanmerking worden genomen (vgl. HR 15 oktober 2004, nr. 38 649, BNB 2004/438). Verweerder heeft hiermee rekening gehouden door de voor zorgverlening betaalde bedragen in aftrek toe te laten.

Eisers bepleiten dat ook een gedeelte van de huur- en servicekosten tot de buitengewone uitgaven dient te worden gerekend. Primair betogen zij dat mevrouw G. in verband met haar verblijf in het [Hotel E] in 2003 bovenmatige woonlasten heeft gehad. De hoge huurprijs zou het gevolg zijn van aangebrachte aanpassingen in het door mevrouw G. bewoonde appartement, bestaande uit ondermeer een alarmsysteem en toiletbeugels. Daarnaast betogen eisers dat ook de aanwezige voorzieningen, waaronder de zorgverlening, hebben geleid tot een hogere huurprijs. Eisers betogen dat het redelijk is om een deel van de huurprijs als ziektekosten aan te merken. Derhalve is 30% van de huur- en servicekosten, zijnde € 5.766, in aftrek gebracht als uitgaven wegens ziekte.

Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt met zich mee dat op eisers de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat 30% van de huur- en servicekosten in wezen uitgaven betreffen wegens ziekte en/of invaliditeit. De rechtbank overweegt dat eisers hun stelling, inhoudende dat de woningaanpassingen en voorzieningen hebben geleid tot een hogere huurprijs, niet nader hebben onderbouwd. Niet kan worden vastgesteld of en in hoeverre er een verdiscontering in de huurprijs heeft plaatsgevonden. Daarnaast is niet gesteld of gebleken dat de woningaanpassingen vanwege een functiebeperking op medisch voorschrift zijn aangebracht. Dit is wel een vereiste om deze aanpassingen als een hulpmiddel in de zin van artikel 20a, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit te kunnen aanmerken.

Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers niet, dan wel onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat 30% van de huur- en servicekosten moeten worden gerekend tot de uitgaven wegens ziekte en/of invaliditeit. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder deze kosten dan ook terecht niet in aftrek toegelaten. Het beroep van eisers faalt op dit punt.

Voorts hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat de bovenmatige woonlasten dienen te worden aangemerkt als een eigen bijdrage in de zin van de AWBZ. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze stelling niet worden gevolgd. Het [Hotel E] kan niet worden aangemerkt als een instelling in de zin van de AWBZ. Reeds hierom kunnen de huur- en servicekosten, dan wel een gedeelte hiervan, niet worden aangemerkt als een eigen bijdrage in de zin van de AWBZ. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ingeval de stelling van eisers zou worden gevolgd, dit niet tot een hogere aftrek had kunnen leiden. Immers, op grond van artikel 6.18, eerste lid, onderdeel d, van de Wet IB 2001 kan in dat geval slechts 25% van de eigen bijdrage AWBZ in aftrek worden gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank dient voor de bepaling van de hoogte van de eigen bijdrage AWBZ te worden uitgegaan van de totale kosten die mevrouw G. in verband met het verblijf in het [Hotel E] heeft gemaakt en niet, zoals eisers betogen, van alleen de bovenmatige woonlasten. Deze totale kosten bestaan in haar geval uit een bedrag van € 19.220 voor hotelmatige kosten wegens huur- en servicekosten en een bedrag van € 18.315 voor de zorgverlening, in totaal derhalve € 37.535. Een aftrek van 25% van deze kosten zou tot een lagere aftrek leiden dan verweerder bij uitspraak op bezwaar heeft toegestaan.

Ten slotte hebben eisers zich erover beklaagd dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar niet is ingegaan op het argument dat de bovenmatige woonlasten kunnen worden aangemerkt als een eigen bijdrage in de zin van de AWBZ. Derhalve hebben zij aangevoerd dat er sprake is van een schending van het motiveringsbeginsel. Naar hun mening dient dit tot een vernietiging van het besluit te leiden.

Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. Het procedureverloop in belastingzaken brengt in beginsel mee dat eventuele onzorgvuldigheden in de totstandkoming en/of de motivering van de omstreden beschikking en/of de bestreden uitspraak op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak kunnen leiden. De door eisers in dit verband geformuleerde klachten geven de rechtbank – mede gelet op artikel 6:22 van de Awb – geen reden in dezen anders te oordelen. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat eisers niet zijn benadeeld als gevolg van de beperkte motivering. Het argument waar verweerder bij uitspraak op bezwaar niet op in is gegaan zou in dit geval, zoals hiervoor is overwogen, immers niet tot een hogere aftrek hebben geleid.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door

mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.P.J. Leenders, griffier, op 4 juli 2007

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.