Home

Rechtbank Arnhem, 04-09-2007, BB5031, AWB 06/6269 OB en 06/6270 OB

Rechtbank Arnhem, 04-09-2007, BB5031, AWB 06/6269 OB en 06/6270 OB

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
4 september 2007
Datum publicatie
8 oktober 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB5031
Zaaknummer
AWB 06/6269 OB en 06/6270 OB

Inhoudsindicatie

Zorghotel verricht meerdere van elkaar te onderscheiden prestaties welke gedeeltelijk vrijgesteld zijn voor de BTW. Derhalve kan de voorbelasting niet in zijn geheel in aftrek worden afgebracht.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/6269 OB en 06/6270 OB

Uitspraakdatum: 4 september 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] v.o.f., gevestigd te [Z], eiseres,

gemachtigde mr. [A]

en

de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft met dagtekening 27 september 2005 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 8130.99.572.F.01.4501) omzetbelasting opgelegd van € 26.267 en heffingsrente € 974.

Verweerder heeft met dagtekening 27 september 2005 aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 28 februari 2005 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 8130.99.572.F.01.5501) omzetbelasting opgelegd van € 26.207.

Bij uitspraken op bezwaar van 17 oktober 2006 heeft verweerder de naheffingsaanslagen gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brieven van 27 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 28 november 2006, beroep ingesteld. Het beroep tegen de naheffingsaanslag over 2004 is geregistreerd onder nummer AWB 06/6269 OB, het beroep tegen de naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 28 februari 2005 onder nummer AWB 06/6270 OB.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2007 te Arnhem.

Namens eiseres is verschenen mr. [A]. Namens verweerder zijn verschenen mr. [B] en [C].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres is een op 6 januari 2004 opgerichte vennootschap onder firma die met winstoogmerk onder de naam [X] een particulier zorghotel voor ouderen exploiteert (hierna ook wel aangeduid als: de woonzorginstelling). Ten behoeve van de exploitatie is op 19 november 2004 een pand aan de [a-straat 1] te [Z] aangekocht voor een bedrag van € 1.020.000. Het pand is na de aankoop verbouwd en omstreeks april 2005 in gebruik genomen.

De woonzorginstelling biedt plaats aan 11 tot 12 bewoners. Deze bewoners dienen twee contracten met eiseres te sluiten. Het eerste contract betreft de "Overeenkomst tot wonen en service appartement voor onbepaalde tijd". De woonzorginstelling draagt zorg voor hotelmatige verstrekkingen die ingevolge onderdeel 13 van voornoemde overeenkomst minimaal bestaan uit de volgende onderdelen:

- huur appartement;

- huur gebruik algemene ruimten;

- energiekosten ten behoeve van appartement en algemene ruimten;

- algemene kosten van de serviceorganisatie;

- maaltijden;

- (desgewenst) schoonhouden appartement;

- (desgewenst) verzorgen van het wasgoed.

De bewoner betaalt maandelijks een bedrag voor deze verstrekkingen. Dit bedrag kan éénmaal per jaar worden verhoogd op basis van een procentuele stijging van de kosten van de verschillende onderdelen van de hotelmatige verstrekkingen.

Daarnaast wordt er met iedere bewoner een "Overeenkomst tot persoonlijke zorg" gesloten. Deze overeenkomst regelt de zorg die de bewoner van eiseres inkoopt op grond van een zogenaamd zorgplan. Het zorgplan voorziet minimaal in de zorg waar de bewoner (direct of indirect) financiële middelen voor ontvangt of kan ontvangen op basis van wettelijke regelingen, op basis van een verzekering of anderszins. Naast deze zogenaamde geïndiceerde zorg kunnen bewoners ook naar believen niet-geïndiceerde zorg bij de woonzorginstelling inkopen. De prijs die een bewoner voor de zorg aan de woonzorginstelling betaalt, is gerelateerd aan de zorg die hij inkoopt. De verzorgingskosten kunnen aangepast worden afhankelijk van een (aangepaste) indicatie en/of als gevolg van een eens per kwartaal plaatsvindende zorgmeting. Verder vindt jaarlijks aanpassing plaats in verband met inflatiecorrecties.

In haar aangiften omzetbelasting over de thans in geschil zijnde tijdvakken heeft eiseres de aan haar in rekening gebrachte omzetbelasting (hierna: voorbelasting) volledig in aftrek gebracht.

In 2005 heeft verweerder een boekenonderzoek ingesteld naar de aangiften omzetbelasting in de periode 1 januari 2004 tot en met 31 maart 2005 voor wat betreft de juistheid van het toegepaste tarief en de juistheid van de in aftrek gebrachte voorbelasting. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport met dagtekening 12 september 2005. Blijkens onderdeel 7 van dit rapport heeft verweerder de voorbelasting die ziet op de facturen die

betrekking hebben op de renovatie/inrichting van de keuken volledig in aftrek toegelaten en is voor 20 % in aftrek toegelaten de voorbelasting ter zake van de facturen voor gemengde kosten zoals de in rekening gebrachte accountants- en advieskosten. Voor het overige heeft verweerder de voorbelasting middels de thans bestreden naheffingsaanslagen nageheven. Verweerder heeft daarbij de voorbelasting over het tijdvak 2004 ad € 31.561 gecorrigeerd tot een bedrag van € 5294. Over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 28 februari 2005 is de voorbelasting ad € 28.457 gecorrigeerd tot een bedrag van € 2250.

3. Geschil en standpunten van partijen

In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op het antwoord op de vraag of de diensten die eiseres verricht als één belastbare prestatie zijn aan te merken, dan wel dat er verschillende (belaste en vrijgestelde) prestaties te onderscheiden zijn.

Eiseres neemt het standpunt in dat er sprake is van één onsplitsbare dienst, bestaande uit de verzorging van de bewoners, die een belaste prestatie voor de omzetbelasting vormt en waarop het algemene tarief van toepassing is. In de opvatting van eiseres leidt dit ertoe dat de aan eiseres in rekening gebrachte omzetbelasting volledig als voorbelasting in aftrek kan worden gebracht.

Verweerder is van mening dat in de dienstverlening door eiseres verschillende zelfstandige prestaties te onderkennen zijn, te weten huisvesting en zorgverlening, waarbij de eerste nog verder kan worden onderscheiden in (vrijgestelde) verhuur van woonruimte en (belaste) prestaties bestaande uit de verstrekking van maaltijden en dranken, schoonmaken en verzorgen wasgoed. De geclaimde voorbelasting heeft in hoofdzaak betrekking op de investeringen ter zake van de vrijgestelde component van de huisvestingsprestatie, zodat deze voorbelasting ten onrechte in aftrek is gebracht. Slechts die voorbelasting die kan worden toegerekend aan de belaste prestatie van de verstrekking van maaltijden en dranken komt voor aftrek in aanmerking.

4. Beoordeling van het geschil

De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres voor de thans in geding zijnde tijdvakken geen beroep heeft gedaan op de goedkeuring in het Besluit van de staatssecretaris van 26 april 1971, nr. B70/13737, voortgezet in het Besluit van 23 augustus 2006, nr. CPP2006/1622M, VN 2006/46.17 (hierna: het Besluit).

Anders dan verweerder meent, ligt naar het oordeel van de rechtbank een keuze van eiseres voor toepassing van het Besluit ook niet besloten in het feit dat eiseres voor het tijdvak 2006 uitdrukkelijk gekozen zou hebben voor toepassing van het Besluit in combinatie met hetgeen eiseres in de "Opgaaf Gegevens startende onderneming" van 24 april 2004 heeft vermeld.

Aldus heeft de rechtbank in dit geding te beoordelen of de door eiseres verrichte dienstverlening uit één (belaste) prestatie bestaat dan wel of daarin verschillende (belaste en vrijgestelde) prestaties te onderkennen zijn.

In zijn arrest van 25 februari 1999, Card Protection Plan, C-349/96, BNB 1999/224, heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat het - gelet op de tweeledige omstandigheid dat elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden

beschouwd, en dat de dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend, niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald ten einde de functionaliteit van het BTW-stelsel niet aan te tasten - van belang is vast te stellen, wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn ten einde te bepalen of de belastingplichtige de consument, beschouwd als een modale consument, meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten dan wel één enkele dienst verleent. Het Hof van Justitie beklemtoont daarbij dat er met name sprake is van één dienst ingeval een of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl een of meer andere elementen moeten worden beschouwd als een of meer bijkomende diensten, die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken. In die omstandigheden is het feit dat één prijs in rekening wordt gebracht, niet beslissend.

De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van zelfstandige splitsbare prestaties, te weten de huisvesting en de verzorging.

Niet gezegd kan immers worden dat de huisvesting ten opzichte van de prestatie verzorging als bijkomend moet worden beschouwd tengevolge waarvan de huisvesting het fiscale lot van de prestatie verzorging deelt. De huisvesting is niet slechts een middel om de prestatie van verzorging zo aantrekkelijk mogelijk te maken, het is voor de bewoners van de woonzorginstelling een doel op zich. Evenmin kan naar het oordeel van de rechtbank worden gesteld dat de prestatie van de verzorging als bijkomend moet worden beschouwd ten opzichte van de huisvesting.

Hoewel niet van doorslaggevend belang, wordt het voorgaande ondersteund door de omstandigheid dat met de bewoners twee overeenkomsten worden gesloten en dat de beide prestaties afzonderlijke prijsstellingen kennen die onafhankelijk van elkaar kunnen worden aangepast.

Het feit dat de diensten door eiseres als totaalpakket worden aangeboden maakt het voorgaande niet anders.

Nu verweerder onweersproken heeft gesteld dat de investeringen waarop de voorbelasting betrekking heeft uitsluitend zien op de prestatie huisvesting, kan de voorbelasting slechts worden afgetrokken voor zover deze betrekking heeft op de belaste componenten van die huisvestingprestatie. Verweerder heeft voorts onweersproken gesteld dat de voorbelasting in hoofdzaak betrekking heeft op de voor de omzetbelasting vrijgestelde prestatie van verhuur van woonruimte en dat slechts een deel daarvan betrekking heeft op de (belaste) prestatie van de verstrekking van maaltijden en dranken.

Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook op goede gronden met de onderhavige naheffingsaanslagen de in aftrek gebrachte voorbelasting gecorrigeerd en daarbij slechts dat deel van de voorbelasting betrekking hebbend op de (belaste) prestatie van de verstrekking van maaltijden en dranken, in aftrek toegelaten.

Het beroep van eiseres op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel ten slotte faalt. Niet gesteld is dat de [D] groep een feitelijk en rechtens gelijk geval betreft. Verder is met het toepassen van de goedkeuring van het Besluit in het geval van de [D] groep geen rechtens te honoreren vertrouwen jegens eiseres gewekt.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2007

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. G.J. Ebbeling, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.