Home

Rechtbank Arnhem, 17-01-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:3042 BB8126, AWB 06/3796

Rechtbank Arnhem, 17-01-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:3042 BB8126, AWB 06/3796

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
17 januari 2007
Datum publicatie
19 november 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB8126
Zaaknummer
AWB 06/3796

Inhoudsindicatie

Eiser heeft in beroep geen gronden aangevoerd ten aanzien van de boete en de heffingsrente. Deze maken dan ook geen deel uit van het geschil. De aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot een verlaging van de naheffingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/3796

Uitspraakdatum: 17 januari 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: [gemachtigde],

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost, kantoor Enschede, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser, met dagtekening 28 maart 2006, over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [00].F024501) in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 10.152. Daarnaast heeft verweerder een vergrijpboete opgelegd van € 2.454 en heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 1.143.

Eiser heeft op 24 februari 2006 bezwaar aangetekend. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 31 mei 2006 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de heffingsrente gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij fax van 23 juni 2006, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2006 te Arnhem.

Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en [gemachtigde]. Eiser en/of zijn gemachtigde zijn - hoewel naar behoren opgeroepen - niet ter zitting verschenen.

2. Feiten

Eiser drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam “[A]”. De onderneming is gevestigd te [Q]. Verweerder heeft op 9 januari 2006 een boekenonderzoek aangekondigd dat in januari en februari 2006 heeft plaatsgevonden. Bij het boekenonderzoek heeft verweerder aansluitingsverschillen geconstateerd tussen de door eiser gevoerde administratie en de ingediende aangiften.

3. Geschil

In geschil is of de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht is opgelegd.

4. Beoordeling van het geschil

De ontvankelijkheid van het bezwaar.

Ingevolge artikel 22j, aanhef en onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vangt in afwijking van artikel 6:8 van de Awb de termijn voor het instellen van bezwaar aan met ingang van de dag na dagtekening van het afschrift van de voor bezwaar vatbare beschikking.

Eiser heeft voortijdig bezwaar aangetekend. De rechtbank is van oordeel dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, van de Awb, nu verweerder het besluit tijdens het eindgesprek op 20 februari 2006 al aan eiser kenbaar heeft gemaakt. Verweerder heeft eiser dan ook terecht ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

De inhoudelijke beoordeling van het beroep.

In het beroepschrift heeft eiser alleen gronden aangevoerd met betrekking tot het vermelde privé gebruik van de auto. Eiser heeft in beroep geen gronden aangevoerd ten aanzien van de boete en de heffingsrente. Deze maken dan ook geen deel uit van het geschil.

Volgens eiser is er alleen een zakelijke auto aanwezig die niet voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Ook zou een correctie moeten worden aangebracht terzake een privé auto die op de balans staat. Bij brief van 7 december 2006 heeft eisers gemachtigde nog een summiere berekening overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de naheffingsaanslag op een bedrag van € 2551 zou moeten worden vastgesteld. Eiser heeft echter op geen enkele wijze onderbouwd hoe hij tot zijn berekening is gekomen. Ook de stelling in het beroepschrift dat de auto niet privé wordt gebruikt is in het geheel niet onderbouwd. Zo is geen kilometeradministratie overgelegd noch zijn andere bewijsmiddelen in het geding gebracht. Zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, is het onduidelijk wat eiser beoogt met zijn stelling ten aanzien van een privé auto die op de balans staat. Ook de berekening in de brief van 7 december 2006 maakt dit niet duidelijk. De aangevoerde gronden kunnen daarom niet leiden tot een verlaging van de naheffingsaanslag.

Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij de naheffingsaanslag ambtshalve zal verminderen met een bedrag van € 152. Uit de berekening van eiser is verweerder namelijk gebleken dat over de exploitatievergoeding die eiser ontvangen heeft van [B] BV teveel omzetbelasting is gecorrigeerd. Verweerder zal voornoemd bedrag dan ook aan eiser terugbetalen.

Nu verweerder heeft toegezegd dat hij dit bedrag ambtshalve aan eiser zal terugbetalen en eiser hierover geen gronden heeft aangevoerd in het beroepschrift of in de brief van 7 december 2006, ziet de rechtbank geen aanleiding om het beroep om deze reden gegrond te verklaren.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 17 januari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.