Home

Rechtbank Arnhem, 03-12-2007, BB9574, AWB 07/1015

Rechtbank Arnhem, 03-12-2007, BB9574, AWB 07/1015

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
3 december 2007
Datum publicatie
6 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB9574
Zaaknummer
AWB 07/1015

Inhoudsindicatie

Proceskostenvergoeding in bezwaar. Terecht een kwart punt toegekend voor zeer lichte zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/1015

Uitspraakdatum: 3 december 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z],

gemachtigde, [gemachtigde],

eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Apeldoorn, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [00].H46) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.694.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 september 2006 de aanslag verminderd. Eiser kreeg daarbij alsnog de aanvullende kinderkorting en de aanvullende combinatiekorting. Deze uitspraak op bezwaar is bij brief van 29 januari 2007 aangevuld met een beslissing op het verzoek om een kostenvergoeding voor de kosten in bezwaar. Verweerder heeft aan eiser een kostenvergoeding van € 41 toegekend.

Eiser heeft tegen de beslissing op het verzoek om kostenvergoeding beroep ingesteld bij brief van 24 februari 2007, ontvangen bij de rechtbank op 28 februari 2007.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2007 te Arnhem.

Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. Eiser is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 17 augustus 2007 aan de gemachtigde van eiser op het adres [adres] te [Q], [land], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiser is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en de geloofwaardige verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast.

Op 23 februari 2005 heeft eiser aangifte gedaan voor de IB/PVV 2004. In deze aangifte heeft eiser niet verzocht om de aanvullende kinderkorting en de aanvullende combinatiekorting. Voorts is het saldo van de eigen woning en het bedrag van de buitengewone uitgaven niet toegedeeld. Bij voorlopige aanslag van 4 mei 2005 is het te betalen bedrag, conform de aangifte, vastgesteld op € 2.483.

Op 25 maart 2005 heeft eiser een aanvulling op de aangifte ingediend. Eiser heeft verzocht om toepassing van de aanvullende kinderkorting en aanvullende combinatiekorting. Verder heeft eiser gevraagd rekening te houden met een hoger aftrekbaar bedrag voor de ziektekosten en een hogere arbeidskorting. Op 15 juni 2005 is op basis van deze gegevens van eiser de voorlopige aanslag verminderd. Eiser heeft een bedrag ad € 1.658 teruggekregen.

Eiser heeft tegen deze voorlopige aanslag bezwaar aangetekend. Naar aanleiding daarvan is de aanslag verder verminderd, waarbij ook het saldo van de eigen woning is meegenomen. Eiser krijgt vervolgens een extra bedrag ad € 825 terug.

Op 17 juni 2006 is er wederom een voorlopige aanslag opgelegd. Er was een gedeelte van de ingehouden loonheffing nog niet verrekend. Eiser krijgt hierdoor een extra bedrag ad € 2.155 terug.

Op 18 augustus 2006 is de definitieve aanslag aan eiser opgelegd. In deze aanslag is echter geen rekening gehouden met de aanvullende kinderkorting en de aanvullende combinatiekorting. Eiser moet een bedrag ad € 967 betalen.

Tegen de definitieve aanslag heeft eiser bezwaar aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag verminderd met een bedrag ad € 967. Tevens is in bezwaar aan eiser een proceskostenvergoeding van € 41 toegekend. Eiser heeft vervolgens beroep aangetekend.

3. Geschil

In geschil is of eiser terecht een proceskostenvergoeding van een kwart punt heeft ontvangen dan wel of hij recht heeft op een volledig punt.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

Ingevolge artikel 7:15 van de Awb, worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.

De kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand komen ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor vergoeding in aanmerking. Met betrekking tot de hoogte van de vergoeding van de kosten dient aansluiting te worden gezocht bij artikel 2, eerste lid, van het Besluit. Vergoeding van kosten vindt ingevolge het Besluit plaats volgens forfaitaire normen.

Tussen partijen is niet in geschil dat het bestreden besluit in bezwaar is herroepen wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Tevens is niet in geschil dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In geschil is enkel of verweerder heeft kunnen volstaan met het toekennen van een kwart punt.

In onderdeel C van de bijlage van het Besluit zijn de wegingsfactoren opgenomen. Blijkens dit onderdeel kan bij een zeer lichte zaak een kwart punt worden toegekend, bij een lichte zaak een half punt en bij een gemiddelde zaak een heel punt. Verweerder is van mening dat in casu sprake is van een zeer lichte zaak en dat derhalve terecht een kwart punt is toegekend. Eiser stelt zich op het standpunt dat gezien de wijze waarop de aanslag en de voorlopige aanslagen zijn afgewerkt recht bestaat op een heel punt.

De rechtbank stelt voorop dat de afhandeling van de voorlopige aanslagen geen rol kan spelen bij de vraag of recht bestaat op een hogere kostenvergoeding. Het bezwaar was immers niet gericht tegen de voorlopige aanslagen, maar tegen de definitieve aanslag. Voorts is gebleken dat de onjuiste voorlopige aanslagen zijn veroorzaakt door onjuistheden in de aangifte, zodat in zoverre geen sprake was van een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid.

Met betrekking tot het bezwaar tegen de definitieve aanslag overweegt de rechtbank dat de gemachtigde van eiser heeft kunnen volstaan met het schrijven van één eenvoudige brief. Als gevolg van deze brief is de aanslag verminderd en is het bezwaar gegrond verklaard. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de zaak als zeer licht kan worden beschouwd. Tevens heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet aannemelijk is geworden dat eiser meer dan € 41 aan kosten in bezwaar heeft moeten maken voor het inschakelen van de gemachtigde.

Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat de door eiser en verweerder gevoerde correspondentie over de hoogte van de proceskostenvergoeding in bezwaar niet kan meewegen voor de vraag of sprake is van een zeer lichte dan wel een gemiddelde zaak. De proceskostenvergoeding ziet immers op de bezwaarfase en de gevoerde correspondentie is van latere datum.

Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen volstaan met het toekennen van een kwart punt.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 3 december 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. F.M. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. drs. J.A. Vriezen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.