Home

Rechtbank Arnhem, 22-11-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:2803 BB9581, AWB 07/4696 ACCIJ

Rechtbank Arnhem, 22-11-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:2803 BB9581, AWB 07/4696 ACCIJ

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
22 november 2007
Datum publicatie
6 december 2007
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BB9581
Zaaknummer
AWB 07/4696 ACCIJ

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening. Behoort proces-verbaal tot de gedingstukken? Wel voldaan aan connexiteit, geen spoedeisend belang.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/4696 ACCIJ

Uitspraakdatum: 22 november 2007

Uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[x] B.V., gevestigd te [Z], verzoekster,

en

de inspecteur van de Belastingdienst [Douane P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft op 4 mei 2005 aan verzoekster over het tijdvak van 1 november 2003 tot en met 31 oktober 2004 een naheffingsaanslag accijns en omzetbelasting opgelegd van € 22.096.429. Verder is een bedrag van € 336.312 aan heffingsrente in rekening gebracht.

Verzoekster heeft tegen de aanslag bij brief van 17 mei 2005 bezwaar ingesteld.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.

Verzoekster heeft daartegen bij brief van 30 november 2006 beroep ingesteld.

Bij brief van 8 november 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het overzichtsproces-verbaal van de FIOD-ECD wordt verwijderd uit de gedingstukken in de hoofdzaak.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Verzoekster heeft op 20 november 2007 een nader stuk ingediend. Dit stuk is ter zitting in afschrift aan verweerder verstrekt.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 21 november 2007 te Arnhem. Verzoekster is vertegenwoordigd door mr. [A] en mw. mr. [B], beide verbonden aan [C] te [Q]. Namens verweerder is verschenen mr. [D]. Ter zitting is als getuige gehoord mr. [E], advocaat te [R].

2. Feiten

Naar aanleiding van een controleonderzoek bij verzoekster in 2005 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster ten onrechte onder schorsing van accijns sigaretten heeft geleverd, zodat daarover accijns en omzetbelasting wordt nageheven.

De inspecteur heeft deze zaak aangemeld voor strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek is in juli 2005 gestart. Op basis daarvan heeft de FIOD-ECD een overzichtsproces-verbaal, gedagtekend 2 maart 2006, opgesteld. Het strafrechtelijk onderzoek is geëindigd in een schikking.

3. Verzoek

Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat het overzichtsproces-verbaal van de FIOD-ECD moet worden verwijderd uit de gedingstukken waarvan de meervoudige kamer die over de hoofdzaak zal gaan beslissen, kennisneemt. Redengevend voor dit verzoek is onder meer dat de inspecteur geen toestemming van de officier van justitie heeft gekregen om dit proces-verbaal voor fiscale doeleinden te gebruiken, dat door de contactambtenaar mr. [F] is toegezegd dat het proces-verbaal uit het dossier wordt verwijderd, en dat het proces-verbaal niet ten grondslag heeft gelegen aan de onderhavige naheffingsaanslag en daarom niet tot de stukken van het geding behoort.

4. Overwegingen

Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

Ontvankelijkheid

Het verzoek om een voorlopige voorziening is gebaseerd op verweerders inbreng van een proces-verbaal. Verzoekster heeft ter zake van de aan haar opgelegde naheffingsaanslag een beroepschrift ingediend. Het aspect van het ingebrachte proces-verbaal kan in de bodemprocedure over de naheffingsaanslag aan de orde komen. Gelet daarop is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldaan aan de vereiste connexiteit.

Spoedeisendheid

Verzoekster heeft betoogd dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. Het is volgens verzoekster immers noodzakelijk dat voorafgaand aan de behandeling van de hoofdzaak door de meervoudige kamer, waarbij deze kennis neemt van het overzichtsproces-verbaal, de voorzieningenrechter oordeelt over de vraag of dit proces-verbaal tot de gedingstukken behoort. Anders zou de meervoudige kamer, indien zij in de bodemprocedure tot het oordeel mocht komen dat het proces-verbaal buiten beschouwing moet blijven, inmiddels in het kader van de beoordeling van het verzoek tot verwijdering van het proces-verbaal, wel daarvan hebben kennisgenomen.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft bij haar verzoek. De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt.

De vraag of het proces-verbaal tot de gedingstukken behoort, kan door de kamer in de bodemprocedure worden beantwoord. Indien zij tot het oordeel mocht komen dat het proces-verbaal buiten beschouwing moet blijven, kan niet op grondslag van dit stuk uitspraak worden gedaan. In dat geval zou deze kamer ter voorkoming van onjuiste beïnvloeding, naar analogie van het bepaalde in artikel 8:29, lid 5, Awb, de zaak kunnen verwijzen naar een andere kamer. Van een nadelig gevolg waardoor verzoekster bij het uitblijven van een voorlopige voorziening onherstelbaar processueel nadeel zal leiden, is derhalve niet gebleken. Het verzoek dient bij gebrek aan spoedeisend belang te worden afgewezen.

Rechtmatigheid

De voorzieningenrechter komt derhalve niet toe aan een toetsing van de rechtmatigheid van verweerders inbreng van het proces-verbaal in de belastingprocedure.

5. Proceskosten

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.H. van Suilen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.L. van Benthem, griffier, op 22 november 2007.

De griffier, De voorzieningenrechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Ingevolge artikel 27h, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen kan tegen deze uitspraak geen hoger beroep worden ingesteld.