Home

Rechtbank Arnhem, 13-07-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:1538 BC5028, AWB 06/4736

Rechtbank Arnhem, 13-07-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:1538 BC5028, AWB 06/4736

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
13 juli 2007
Datum publicatie
25 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BC5028
Zaaknummer
AWB 06/4736

Inhoudsindicatie

Functie perceel is zodanig veranderd dat ten tijde van verkoop van dit perceel niet langer sprake was van een bedrijfsmiddel, maar van voorraad. Eiseres kan geen herinvesteringsreserve vormen voor de bij verkoop van het perceel behaalde boekwinst.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/4736

Uitspraakdatum: 13 juli 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X] B.V., gevestigd te [X], eiseres,

en

de inspecteur van de Belastingdienst Oost, kantoor Almelo, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 2003 een aanslag (aanslagnummer [00]V.36.0112) vennootschapsbelasting opgelegd, berekend naar een belastbare winst van € 7.394.532.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 14 augustus 2006 de aanslag gehandhaafd.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 31 augustus 2006, ontvangen bij de rechtbank op 4 september 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2007 te Arnhem.

Namens eiseres is daar verschenen [gemachtigde], werkzaam bij [A] B.V. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde] en [gemachtigde]. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Deze wordt tot de gedingstukken gerekend.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres vormt onder meer met [B] B.V. een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Bij overeenkomst van 24 december 1996 heeft [B] B.V. (destijds genaamd [C] B.V.) ruim 28 hectare agrarische grond te [Q] gekocht van de heer [D], kadastraal bekend gemeente [R] sectie [XX] nummers [0000], [0000], [0000] en [0000]. De grond is gelegen in het gebied [E] (hierna te noemen: perceel [E]). Op 29 september 1998 heeft de notariële levering plaatsgevonden.

[B] B.V. was voornemens deze grond aan te wenden voor de bouw van een bedrijfsgebouw voor eigen gebruik (een distributiecentrum) en heeft daarover sinds de aankoop met de gemeente [R] diverse gesprekken gevoerd.

In 1997 heeft [B] B.V. ongeveer 10 hectare van perceel [E] te koop aangeboden aan derden omdat deze grond niet direct nodig was voor de uitoefening van haar eigen onderneming.

Bij de gedingstukken bevindt zich onder meer de volgende correspondentie tussen de Gemeente [R] en eiseres:

a. Het verslag van de bespreking van 10 september 1997 tussen de gemeente en [B] B.V. waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“[C] heeft om het gesprek gevraagd om de teleurstelling uit te spreken over de voortgang van de planvorming. Men wil binnen afzienbare tijd met de bouw beginnen, ook al omdat men qua bedrijfsvoering ‘klem komt te zitten’. (…) Overigens heeft het bedrijf ook verzoeken binnengekregen van andere bedrijven om grond te kopen. Ook om die reden wenst men vooruitgang.

(…)

7. [C] zal aan de gemeente (…) aangeven wanneer het bedrijf tot verkoop van grond aan derden wil overgaan; (…) naar verwachting kan verkoop eind van dit jaar starten; bedrijven kunnen dan in beginsel ook met vrijstellingsprocedure bouwen(…)”.

b. Een brief van 18 november 1998 van de gemeente [R] aan [C] B.V. met de volgende inhoud:

“Al geruime tijd zijn wij met u in gesprek over het ontwikkelen van een bedrijventerrein op het door u van de heer [D] gekochte terrein ten westen en ten zuiden van [E] zuid.

(…)

Aangezien u het terrein geheel zelf wilt ontwikkelen en uitgeven, ligt het sluiten van een exploitatieovereenkomst (en het daarbij behorende bekostigingsbesluit) minder voor de hand. Wij stellen u derhalve voor een dienstverleningsovereenkomst te sluiten en een zogenaamde betaalplanregeling overeen te komen.

(…)

Uitvoeren werken en werkzaamheden

U verplicht zich tot het bouwrijp maken van het exploitatiegebied op uw kosten.

(…)

Verkoop kavels

Verkoop van de kavels aan derden dient in eerste instantie te geschieden aan kandidaten die sociaal en/of economisch aan de gemeente [R] zijn gebonden (…).”

c. Een aanvraagformulier van 14 december 1998 inzake de aanvraag van een bouwvergunning door [B] B.V. voor de bouw van een distributiecentrum op het perceel gemeente [R] sectie [XX] nummer [0000] (ged.). Ten aanzien van de grootte van het bouwwerk is een vloeroppervlakte opgegeven van 8000 m² voor de hal en 4000 m² voor buitenopslag.

d. Een brief van 10 maart 1999 van de gemeente [R] aan [C] B.V. waarin de gemeente besluit de aanvraag voor de bouwvergunning van eiseres niet in behandeling te nemen omdat onvoldoende gegevens zijn verstrekt voor de beoordeling van de aanvraag.

e. Een brief van 15 september 1999 van de gemeente aan [C] B.V.

waarin wordt vermeld:

“Al geruime tijd zijn wij met u in gesprek over het ontwikkelen van een bedrijventerrein op het door u van de heer [D] gekochte terrein ten westen en ten zuiden van [E] zuid.

(…)

Het conceptbestemmingsplan heeft in het kader van de inspraakprocedure tot 8 juli 1998 ter inzage gelegen. Er zijn in totaal 9 inspraakreacties ontvangen.

(…)

Naar het zich laat aanzien, leveren de inspraakreacties geen problemen op ten aanzien van de door u voorgestane ontwikkeling.

(…)

Aangezien u het terrein geheel zelf wilt ontwikkelen en uitgeven, ligt het sluiten van een exploitatieovereenkomst (en het daarbij behorende bekostigingsbesluit) minder voor de hand. Wij stellen u derhalve voor een dienstverleningsovereenkomst te sluiten en een zogenaamde betaalplanregeling overeen te komen.”

Bij brief van 10 december 1999 heeft de architect van [B] B.V. de bouwaanvraag ingetrokken.

Op 18 november 2002 is een informatiebrochure uitgebracht inzake het Bedrijventerrein [F] te [Q]. Op de voorpagina van deze brochure staat het opschrift “ONTWIKKELING [B] B.V.” en “VERKOOP [G]” Verder staat in de brochure onder meer vermeld:

“Inhoud en doel van de informatiebrochure

Het bedrijventerrein [F] is ontwikkeld door [B] bv in samenwerking met de voormalige gemeente [R] en de huidige gemeente [S]. De voorliggende informatiebrochure geeft een samenvatting van de voorwaarden waaronder bedrijven kunnen worden gevestigd op het bedrijventerrein [F].

(…)

2.4 Stedenbouwkundige opzet

Het bedrijventerrein [F] valt uiteen in drie fasen

fase 1; het reeds gerealiseerde deel;

fase 2; het deel dat binnenkort wordt ontwikkeld;

fase 3; het meest zuidelijke deel dat later wordt ingevuld (…).”

In juni 2000 heeft eiseres 17,5 hectare agrarische grond in [X] aangekocht van de heer [K] met het oogmerk om daarop het gewenste distributiecentrum te realiseren. Deze grond grenst aan het huidige bedrijvencomplex van eiseres in [X]. Voor deze grond is door de gemeente en de provincie echter geen bestemmingsplanwijziging verleend. De grond wordt thans verpacht aan de heer [K].

Op 25 april 2002 heeft [B] B.V. de eigendom verkregen van een perceel bedrijfsterrein ter grootte van 12 aren gelegen aan de zuidkant van de [a-straat 1] te [Q], kadastraal bekend als gemeente [R], sectie [XX], nummer [0000]. Blijkens een overeenkomst van koop en verkoop d.d. 18 maart 2002 heeft eiseres dit perceel verkocht aan [H] B.V. De levering hiervan heeft plaatsgevonden op 25 juni 2002. Hierbij is een boekwinst behaald van € 14.777 (hierna: boekwinst [H] B.V.).

Op 13 februari 2003 heeft [B] B.V. een perceel bouwterrein ter grootte van 01.39.22 ha gelegen op het bedrijventerrein [F], kadastraal bekend gemeente [R], sectie [XX], nummers 5305 en 5446, geleverd aan [I] B.V. Hierbij is een boekwinst behaald van € 142.953 (hierna: boekwinst [I] B.V.). In de akte van levering is in artikel 23 opgenomen dat de bouwkavel door verkoper bouwrijp is gemaakt. De overeenkomst van koop en verkoop ten aanzien van dit perceel is gedateerd 8 november 2002.

In de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2003 heeft eiseres ter zake van de bij de verkoop van de twee bouwkavels behaalde boekwinst een herinvesteringsreserve gevormd van € 157.730

Op 5 februari 2004 heeft [B] B.V. een perceel bouwterrein gelegen op het bedrijventerrein [F] geleverd aan [J] B.V. Ook dit betreft een perceel bouwrijp gemaakte grond. De overeenkomst van koop en verkoop is gedagtekend 3 februari 2003.

In 2005 heeft eiseres 24 hectare grond gekocht op een bestaand industrieterrein in [T] voor de bouw van het door haar gewenste distributiecentrum. De 1e fase en 2e fase van de bouw zullen in 2007 gereed zijn.

Bij de aanslagregeling heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de in 2003 verkochte percelen niet als bedrijfsmiddel kunnen worden aangemerkt maar dat sprake is van voorraad. Op grond daarvan heeft verweerder de vorming van een herinvesteringsreserve niet toegestaan en het bedrag van € 157.730 aan de belastbare winst toegevoegd.

Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Op 15 juni 2006 is eiseres in bezwaar gehoord. Van het horen is een verslag opgemaakt waarin onder meer het volgende is vermeld:

“Belastingplichtige heeft met de gemeente [R] in 1999 een overeenkomst gesloten waaruit blijkt dat de belastingplichtige zelf een bedrijventerrein wil gaan ontwikkelen en de grond wil gaan verkavelen om het vervolgens te kunnen verkopen.”

Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder de aanslag gehandhaafd.

3. Geschil

In geschil is of eiseres voor de bij verkoop van de bouwkavels in 2003 behaalde boekwinst een herinvesteringsreserve als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan vormen. Tussen partijen is niet in geschil dat het gedeelte van 18ha van [F] dat was voorbestemd voor de bouw door eiseres van een distributiecentrum ten tijde van de aankoop als bedrijfsmiddel aangemerkt dient te worden.

Het geschil spitst zich toe op de vraag of bij de vervreemding van de bouwkavels sprake is van vervreemding van een bedrijfsmiddel, zoals eiseres bepleit, of dat sprake is van de vervreemding van voorraad, zoals verweerder voorstaat. Verweerder stelt zich hierbij op het standpunt dat de functie van de 18ha van perceel [E] is gewijzigd van bedrijfsmiddel in voorraad. Ter zitting heeft verweerder hieraan toegevoegd dat de boekwinst ter zake van de verkoop van het perceel aan [H] B.V. reeds in het jaar 2002 is gerealiseerd zodat hiervoor in 2003 geen herinvesteringsreserve meer kan worden gevormd.

4. Beoordeling van het geschil

Wettelijk kader

Artikel 3.54, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat indien bij vervreemding van een bedrijfsmiddel de opbrengst de boekwaarde van het bedrijfsmiddel overtreft, bij het bepalen van de in het kalenderjaar genoten winst het verschil gereserveerd kan worden en blijven tot vermindering van de in aanmerking te nemen aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen die in het jaar van vervreemding of in de daarop volgende drie jaren worden aangeschaft of voortgebracht, indien en zolang het voornemen tot herinvestering van de opbrengst bestaat.

Ten aanzien van de boekwinst [H] B.V.

Gelet op de omstandigheid dat de boekwinst ten aanzien van deze verkoop reeds in het jaar 2002 is gerealiseerd is vorming van een herinvesteringsreserve in het jaar 2003 niet mogelijk.

Ten aanzien van de boekwinst [I] B.V.

Vooropgesteld dient te worden dat een bedrijfsmiddel door wijziging van de feitelijke omstandigheden een zodanige andere functie en plaats kan gaan innemen dat niet langer sprake is van een bedrijfsmiddel maar van voorraad. Het enkele feit dat een bedrijfsmiddel te koop wordt aangeboden is echter onvoldoende voor transformatie tot voorraad.

De herinvesteringsreserve heeft ten doel te bevorderen dat boekwinsten, gemaakt doordat bedrijfsmiddelen uit de onderneming verdwijnen, beschikbaar blijven voor de - in het kader van de continuïteit van de onderneming nodige - vervanging van die bedrijfsmiddelen. Het is niet in overeenstemming met deze doelstelling de herinvesteringsreserve toe te passen op stille reserves in zaken die zijn aangewend voor een nieuwe ondernemingsactiviteit waarin die zaken fungeren als voor de omzet bestemde voorraad.

Dit is niet anders indien zulke zaken in het verleden de functie van bedrijfsmiddel hebben gehad (vergelijk Hoge Raad 12 mei 2006, nr. 41 105, BNB 2006/269).

De rechtbank is van oordeel dat - gelet op alle relevante feiten en omstandigheden - de functie en plaats van het aan [I] B.V. verkochte perceel binnen het ondernemingsvermogen van eiseres zodanig is veranderd, dat ten tijde van de verkoop van dit perceel niet langer sprake was van een bedrijfsmiddel maar van voorraad. De door verweerder aangevoerde gegevens, tezamen en in onderling verband beschouwd, maken voldoende aannemelijk dat de met de verkoop van dit perceel gerealiseerde boekwinst dient te worden aangemerkt als het resultaat van een door eiseres uitgevoerde projectontwikkeling.

Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in de correspondentie tussen de gemeente [R] en eiseres consequent wordt gesproken over het door eiseres ontwikkelen en verkopen van perceel [E], hetgeen wordt ondersteund door de inhoud van de informatiebrochure van 18 november 2002 alsmede door de verkoop van een aantal percelen. Deze verkopen hebben tot gevolg gehad dat voor eiseres onvoldoende ruimte resteerde voor de bouw van een eigen distributiecentrum op perceel [E]. Daarnaast bestond door de aankoop van het perceel van de heer [K] – aangrenzend aan het bedrijfsterrein van eiseres – niet langer het voornemen om het distributiecentrum te vestigen op perceel [E] maar op dit voor eiseres gunstiger gelegen perceel.

Hetgeen door eiseres wordt aangevoerd is van onvoldoende gewicht om te concluderen

dat zij ultimo 2002 nog geen definitieve keuze had gemaakt met betrekking tot de plaats voor de bouw van het distributiecentrum. Ook de stukken van het geding vormen geen basis voor een dergelijk uitgangspunt. De stelling van eiseres dat het perceel [E] tot en met het jaar 2003 bedrijfsmiddel is gebleven slaagt dan ook niet. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 13 juli 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. F.M. Smit en mr. M. Kuijt, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.