Rechtbank Arnhem, 21-02-2007, BJ2726, AWB 05/5103, 06/3545 en 06/3546
Rechtbank Arnhem, 21-02-2007, BJ2726, AWB 05/5103, 06/3545 en 06/3546
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 21 februari 2007
- Datum publicatie
- 15 juli 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2007:BJ2726
- Zaaknummer
- AWB 05/5103, 06/3545 en 06/3546
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting. Uren besteed aan het verkrijgen van een letselschade-uitkering tellen niet mee voor het urencriterium.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 05/5103, 06/3545 en 06/3546
Uitspraakdatum: 21 februari 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een -nadere- voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PH) (aanslagnummer [H31]), dagtekening 26 augustus 2004 met een te betalen bedrag van € 2.351, alsmede een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aan[H36]], dagtekening 22 juli 2005, opgelegd.
Eiser heeft tegen voornoemde aanslagen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 oktober 2005 de aanslag met nummer [H36] gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting van 29 juni 2006 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juni 2006 te Arnhem. Eiser is aldaar verschenen bijgestaan door mevrouw [A]. Namens verweerder is daar verschenen mr. [B].
Na afloop van de zitting van 29 juni 2006 is het onderzoek door de rechtbank heropend. Partijen zijn daarvan bij brief van 19 juli 2006 schriftelijk op de hoogte gesteld. Eiser heeft in het kader van de heropening van het onderzoek per brief van 24 augustus 2006 gereageerd op de aan hem bij brief van 19 juli 2006 gestelde vragen. Verweerder heeft daarvan een afschrift ontvangen en is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 januari 2007 te Arnhem. Eiser is aldaar verschenen bijgestaan door mevrouw [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
Eiser heeft vóór de zitting van 10 januari 2007 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser is geboren op 25 november 1945. Op 24 november 1986 heeft eiser als gevolg van een auto-ongeval letsel opgelopen. Hierdoor is hij arbeidsongeschikt geraakt. In verband daarmee ontvangt hij een WAZ-uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80- 100%. In 2004 is tussen eiser, hierin bijgestaan door een advocaat, en het [C] B.V. een vaststellingsovereenkomst gesloten. De schadevergoeding in verband met de kwetsuren die eiser bij het ongeval heeft opgelopen, is daarin op € 115.798,13 vastgesteld. Daarbij is voorts overeengekomen dat eiser de uitkering niet in een aangiftebiljet voor de inkomsten- en vermogensbelasting als inkomen zal aangeven. Eiser heeft in 2003 ter zake hiervan als voorschot € 50.000 ontvangen. De schadevergoeding is voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen niet in de heffing betrokken.
Volgens een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 30 mei 2005 drijft eiser een eenmanszaak onder de handelsnaam [D]. Onder bedrijfsomschrijving staat daarin vermeld: “ Service aan oliebedrijven Z.A. Testen van boor- en productiematerialen.”.
In het jaar 2003 heeft eiser nog enige werkzaamheden verricht. Deze werkzaamheden vloeiden voort uit een in 2002 door eiser aangenomen opdracht. Eiser heeft geen urenadministratie bijgehouden.
Eiser heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2003 als winst uit onderneming (vóór aftrek van de zelfstandigenaftrek) een bedrag van € 5.760 aangegeven. Hij heeft hierop ter zake van zelfstandigenaftrek een bedrag van € 6.430 in mindering gebracht.
In mei 2004 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld door de hee[E] (hierna: [E]). Het doel van het boekenonderzoek was de beoordeling van het ondernemerschap van eiser inzake de inkomstenbelasting en de omzetbelasting voor het jaar 2003.
In een brief van 16 juni 2004 schrijft [E] aan eiser naar aanleiding van dit boekenonderzoek onder meer:
“ Er is gesproken over de werkzaamheden en daarbij kwam naar voren dat na 01-01-2003 nauwlijks nog activiteiten hebben plaatsgevonden. Gevolg hiervan is dat er geen “bron van inkomen” meer is en er dus geen onderneming meer bestaat. Hierdoor bestaat er ook geen recht meer op ondernemersfaciliteiten. De door u geclaimde zelfstandigenaftrek is daarom niet juit. (...) U bent dan per -1-01-2003 geen ondernemer meer”.
Naar aanleiding daarvan heeft op 2 juli 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [E] en eiser.
Naar aanleiding van dit gesprek heeft [E] eiser op 30 juli 2004 een brief geschreven. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
“De belastingdienst gaat accoord gaat met uw ondernemerschap tot 2005. Daarbij wordt wel gesteld dat de werkzaamheden, welke u doet in de auto-restauratie niet als onderneming zijn aan te merken. Gevolg: over de eventueel te behalen winst bent u geen belasting verschuldigd als “winst uit onderneming” maar daar in tegen kunt u geen aanspraken maken op de ondernemingsfaciliteitem. Kortom er bestaat geen recht op zelfstandigenaftrek.
In een gesprek met de Dhr. [F] is gebleken dat wat hem betreft geen afspraken gelden/zijn gemaakt inzake ondernemersfaciliteiten.”.
In het rapport van het boekenonderzoek, opgemaakt op 4 augustus 2004, staat onder meer het volgende vermeld:
“ 3. Ondernemerschap
3.1 Inkomstenbelasting
Voor de inkomstenbelasting is er sinds 01-01-2003 geen sprake meer van een bron van inkomen. In verband met de afwikkeling van de schadeclaim is goedgevonden dat formeel het ondernemerschap wordt beëindigd per 31-12-2004. Het dossier van Dhr. [X] zal dan worden overgedragen naar "particulieren". (...)
4 Zelfstandigenaftrek
Omdat er in het jaar 2003 geen sprake meer is van een bron bestaat er geen recht op zelfstandigenaftrek. Er niet is voldaan aan het urencriterium. Het hiervoor in aftrek gebrachte bedrag zal worden gecorrigeerd. € 6340,-
5 Slotopmerkingen
(...)
Naast de onderneming is Dhr. [X] bezig met de restauratie van oude auto’s. De hierin geïnvesteerde tijd kan echter niet gelden voor het urencriterium met betrekking tot de eigenlijke ondernemingsactiviteit.”.
Op 26 augustus 2004 is, naar aanleiding van de uitkomsten van het boekenonderzoek, de hiervoor genoemde nadere voorlopige aanslag IB/PH 2003 opgelegd. Op 22 juli 2005 is de definitieve aanslag IB/PH 2003 opgelegd.
Tot de stukken behoort een brief van 7 september 2005, afkomstig van verweerder en gericht aan eiser. In deze brief staat, mede in reactie op het door eiser ingediende bezwaar tegen de voorlopige aanslag IB/PH 2003, onder meer het volgende vermeld:
"Betreft ondernemerschap (...)
Na overleg met de heer [E] is op uw verzoek formeel goedgevonden dat u in de bestanden van de Belastingdienst tot en met 31-12-2004 als ondernemer staat opgenomen. Dit houdt natuurlijk niet in dat u alsnog recht op zelfstandigenaftrek zou hebben, want dat was nu juist bij de controle geconstateerd dat u daar geen recht op heeft. (…) De betreffende aanslag over 2003 is dus juist.”.
Deze brief bevat geen rechtsmiddelverwijzing.
Tot de stukken behoort voorts een brief van verweerder van 22 september 2005. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:
"Het bezwaarschrift was in eerste instantie gericht tegen opgelegde voorlopige aanslag Inkomstenbelasting 2003, maar omdat de definitieve aanslag Inkomstenbelasting 2003 reeds is vastgesteld, heb ik uw bezwaarschrift aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag, welke is gedagtekend op 22 juli 2005 derhalve tijdig. (...)
U heeft het recht van horen, mocht u in deze gehoord willen worden dan verzoek ik u mij vóór 1 oktober 2005 te bellen voor een afspraak;
Uitspraak bezwaar:
Aan het bezwaar inkomstenbelasting 2003 zal niet worden tegemoet gekomen.
De aanslag inkomstenbelasting zal worden gehandhaafd.
ik verzoek u mij vóór 5 oktober te berichten of u akkoord gaat met de handhaving van uw bezwaar.".
De brief is voorzien van een rechtsmiddelverwijzing.
De inhoud van de uitspraak van 7 oktober 2005 stemt, afgezien van de passage over het horen, met de brief van verweerder van 22 september 2005, overeen.
Tot de stukken behoren een tweetal facturen met dagtekening 8 februari 2003, afkomstig van eiser en gericht aan [G] waarin ter zake van verrichte werkzaamheden respectievelijk € 10.945,74 inclusief omzetbelasting en € 4.063,61 inclusief omzetbelasting in rekening is gebracht. Op de facturen staat niet vermeld in welke periode deze werkzaamheden zijn verricht.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1 Heeft eiser voor het jaar 2003 volgens de wettelijke bepalingen recht op de zelfstandigenaftrek?
2 Zo nee, heeft eiser dan op grond van het vertrouwensbeginsel voor het jaar 2003 recht op de zelfstandigenaftrek?
Eiser beantwoordt beide vragen bevestigend, verweerder beantwoordt deze ontkennend.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Eiser heeft hieraan, voor zover van belang, zakelijk weergegeven, het volgende aan toegevoegd:
Op de zitting van 29 juni 2006:
“ De controle door de heer [E] heeft ongeveer 20 minuten geduurd. Er is daarbij alleen over de omzetbelasting en niet over de zelfstandigenaftrek gesproken. Pas na afloop van dit onderzoek heb ik bericht gehad dat de zelfstandigenaftrek voor het jaar 2003 werd geweigerd. Ik heb in 2003 één hele grote klus gedaan voor € 12.000. Ik heb daar 1800 uren aan besteed. Ik repareer ook oldtimers. Ik betaal over de opbrengsten daarvan belasting. Ik ben in 1986 onder een vrachtwagen gereden. In 2003 heb ik na 18 jaar in verband daarmee een schade-uitkering ter grootte van € 50.000 van de verzekeringsmaatschappij ontvangen. Dit bedrag is een nettobedrag. De kosten van mijn advocaat zijn hier al vanaf. Hierop is geen belasting ingehouden. Ik heb veel uren besteed aan het verkrijgen van de schade-uitkering. Sinds 1986 ontvang ik een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Ik heb ook een onderneming. In 2003 heb ik 10 weken gewerkt. De werkzaamheden waren in 2002 nog niet afgerond. Ik beschik over een nota van 8 maart 2003. Alles is verscheept in 2003. De werkzaamheden zijn verricht vóór 8 februari 2003. Ik ontving hiervoor een lumpsum van
f 1.000 per dag. Er was geen relatie tussen dit bedrag en de uren die ik werkte. Mijn opdrachtgever was [G]. In opdracht van dat bedrijf moest ik bij DSM controles uitvoeren. Ik werk 12 uur per dag.”.
Op de zitting van 10 januari 2007:
“ Ik heb sinds 1986 geen winst meer gemaakt. Als ik ten tijde van het ongeval geen belaste inkomsten had gehad, dan had ik nooit een schade-uitkering ontvangen.”.
Namens verweerder is hieraan het volgende toegevoegd:
Op de zitting van 29 juni 2006:
“Op basis van opgewekt vertrouwen wordt eiser tot 1 januari 2005 als ondernemer aangemerkt. Hierdoor kan hij negatieve inkomsten aftrekken. Ik neem aan dat dit ook ziet op de ondernemersfaciliteiten. Ik weet niet hoe de heffing over de jaren 2001 en 2002 is verlopen. Het boekenonderzoek had ook betrekking op het jaar 2002.
De brief van de belastingdienst van 7 september 2005 houdt wat betreft de voorlopige aanslag de eindbeslissing in.
Ik heb met de heer [H] gesproken over het verschil in redactie tussen de brief van
22 september en die van 7 oktober 2005. Hij hanteert een eigen model voor de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar.”.
Op de zitting van 10 januari 2007:
“De aanleiding voor het boekenonderzoek was dat in 2003 ten opzichte van voorgaande jaren een veel lager bedrag aan winst was opgegeven. Een negatief bedrag is in het algemeen aanleiding voor een onderzoek naar de zelfstandigenaftrek.
Ook wanneer hetgeen eiser heeft gesteld ruim wordt geïnterpreteerd en ervan uit wordt gegaan dat eiser 5 weken gedurende 80 uur heeft gewerkt, is met het totaal daarvan, 400 uur, nog lang niet voldaan aan het urencriterium. De schade-uitkering vormt een vergoeding voor het verlies aan arbeidscapaciteit.”
4. Beoordeling van het geschil
Alvorens de rechtbank toekomt aan de beoordeling van het geschil, dient te worden vastgesteld of eiser ontvankelijk is in zijn beroepen.
I Ontvankelijkheid
Met betrekking tot procedurenummer 05/5103
Eiser heeft op 14 september 2005 beroep ingesteld. Het beroep is gericht tegen de brief van verweerder van 7 september 2005. Eiser heeft deze brief opgevat als uitspraak op bezwaar tegen de voorlopige aanslag van 26 augustus 2004. Uit de onder 2 genoemde brief van 22 september 2005 en de uitspraak op bezwaar tegen de definitieve aanslag van 7 oktober 2005 blijkt dat geen uitspraak is gedaan op het bezwaar tegen de voorlopige aanslag maar dat dit bezwaar door verweerder is geconverteerd in een bezwaar tegen de definitieve aanslag. Verweerder heeft in zijn verweerschrift het standpunt ingenomen dat deze brief de uitspraak op bezwaar inhoudt, althans eiser ervan mocht uitgaan dat dit het geval was. De rechtbank onderschrijft dit standpunt. Gelet op de bewoordingen van de brief en de omstandigheid dat deze brief mede een reactie vormde op het bezwaarschrift van eiser, mocht deze er ondanks het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing vanuit gaan dat deze brief de uitspraak op zijn bezwaar bevatte. Eiser is mitsdien ontvankelijk in zijn beroep.
Met betrekking tot procedurenummers 06/3545 en 06/3546
De brief van verweerder van 22 september 2005 bevat een aankondiging van de uitspraak op bezwaar tegen de definitieve aanslag IB/PH 2003. Eiser heeft deze brief opgevat als de uitspraak op dat bezwaar en op 13 november 2005 hiertegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op 7 oktober 2005 daadwerkelijk uitspraak op bezwaar gedaan. Eiser heeft daartegen op 17 november 2005 beroep ingesteld.
Gelet op de inhoud van de brief van 22 september 2005 als vermeld onder 2 en de omstandigheid dat deze brief een rechtsmiddelverwijzing bevat, heeft eiser deze brief, ondanks de daarin opgenomen passage over het horen, in redelijkheid kunnen opvatten als de uitspraak op bezwaar.
Het beroep is uitgaande van de dagtekening van de brief van 22 september 2005 niet binnen de wettelijke termijn ontvangen. Nu de uitspraak op bezwaar ten tijde van het instellen van het beroep reeds was gedaan en uitgaande van de dagtekening daarvan, te weten 7 oktober 2005, het beroep wel binnen de in artikel 6:7 van de Awb gestelde termijn is ingediend, moet het niettemin als tijdig worden aangemerkt. Eiser is derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
Het op 17 november 2005 ingediende beroep moet worden aangemerkt als een aanvulling daarop.
II Inhoudelijke beoordeling
Ingevolge artikel 3.76 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en aan het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet IB 2001 wordt onder het urencriterium verstaan het gedurende het kalenderjaar besteden van tenminste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.
Op eiser rust de bewijslast aannemelijk te maken dat hij aan dit urencriterium heeft voldaan. Eiser heeft primair gesteld dat hij 1787 uren aan de onderneming heeft besteed, waaronder uren besteed aan het verwerven van de schadevergoeding. Eiser heeft ter zake echter geen urenregistratie bijgehouden en overgelegd. Volgens de in 2004 gesloten vaststellingsovereenkomst heeft de vastgestelde schadevergoeding betrekking op het door eiser als gevolg van het ongeluk geleden letsel. De schadevergoeding vormt derhalve geen vergoeding voor bedrijfsschade en behoort derhalve ook niet tot de winst uit onderneming. De uren welke eiser mogelijk aan het bedingen van de schade-uitkering heeft besteed, kunnen anders dan eiser stelt, daarom niet worden beschouwd als te zijn verricht in het kader van een onderneming. Eiser heeft ook met hetgeen hij overigens heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat hij in 2003 tenminste 1225 uren in het kader van een door hem gedreven onderneming aan werkzaamheden heeft verricht. Zelfs wanneer met eiser ervan zou worden uitgegaan dat hij gedurende de weken voor 8 februari 2003 op arbeidsdagen gedurende 12 uren per dag zou hebben gewerkt in het kader van zijn onderneming, dan nog is niet voldaan aan de hiervoor genoemde eis van 1225 uur. Nu niet aannemelijk is geworden dat eiser in het jaar 2003 ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een onderneming heeft verricht, heeft hij op grond artikel 3.76 in verbinding met 3.6 van de Wet IB 2001, geen recht op de zelfstandigenaftrek.
Eiser stelt voorts dat hij, ongeacht of hij in het jaar 2003 heeft voldaan aan het urencriterium, recht heeft op de zelfstandigenaftrek, omdat hij door de belastingdienst tot 1 januari 2005 is aangemerkt als ondernemer.
Dit beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel faalt. Voor een geslaagd beroep daarop is nodig dat sprake is van een toezegging van de zijde van verweerder althans door verweerder bij eiser de indruk is gewekt dat hij een bedrag ter grootte van de zelfstandigenaftrek op zijn inkomen in mindering mocht brengen. Daarvan is hier geen sprake. Verweerder heeft op de zitting van 29 juni 2006 verklaard dat de reden om eiser tot 1 januari 2005 aan te merken als ondernemer was dat eiser aldus geleden verliezen in aftrek kon brengen. Uit de enkele omstandigheid dat eiser als ondernemer is aangemerkt, volgt niet dat eiser recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Niet aannemelijk is geworden dat door verweerder een toezegging dienaangaande is gedaan. Ook wanneer bij het instellen van het boekenonderzoek door de controlerend ambtenaar geen opmerkingen over de zelfstandigenaftrek zouden zijn gemaakt, zoals eiser stelt, kan daaruit niet worden afgeleid dat bij eiser de indruk is gewekt dat hij aanspraak kon maken op de zelfstandigenaftrek. Uit de hiervóór onder 2 aangehaalde correspondentie uit de maanden juni en juli 2004 en het rapport van het boekenonderzoek van 4 augustus 2004 blijkt uitdrukkelijk dat verweerder zich steeds op het standpunt heeft gesteld dat er voor het jaar 2003 geen recht daarop bestaat. Dit is door verweerder nogmaals herhaald in de brief van 7 september 2005. Verder heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat de zelfstandigenaftrek hem in eerdere jaren, vóór 2003, is toegekend, ondanks de omstandigheid dat niet was voldaan aan het urencriterium.
Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
Procedurenummer 05/5103:
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Procedurenummers 06/3545 en 06/3546
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier, op 21 februari 2007
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.