Home

Rechtbank Arnhem, 12-03-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:951 BJ2753, AWB 06/551

Rechtbank Arnhem, 12-03-2007, ECLI:NL:RBARN:2007:951 BJ2753, AWB 06/551

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
12 maart 2007
Datum publicatie
15 juli 2009
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2007:BJ2753
Zaaknummer
AWB 06/551

Inhoudsindicatie

Minas. Eiseres heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er iets mis is gegaan bij de bemonstering van de vrachten mest met een fosfaatwaarde van 0.55

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 06/551

Uitspraakdatum: 12 maart 2007

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X]. en [Y], gevestigd te [Z], eiseres,

en

de inspecteur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur & Voedselkwaliteit, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres de “Verrekenings-eindbalans MINAS: Definitieve herziening als gevolg van gewijzigde diernormen varkens (fosfaat en stikstof)” (hierna: de herzieningsbeschikking) met dagtekening 14 juli 2004 gezonden.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2005 de bezwaren van eiseres tegen de beschikking ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen bij faxbericht van 9 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op

9 januari 2006, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2006 te Arnhem. Namens eiseres is [A] verschenen, bijgestaan door mr. [B]. Verweerder is niet verschenen.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat het vooronderzoek zal worden hervat.

Verweerder heeft vervolgens nadere stukken ingediend, waarop eiseres heeft gereageerd. De stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Voor de zitting heeft eiseres nog meer stukken ingediend, die in afschrift zijn verstrekt aan verweerder.

Op 18 december 2006 is het onderzoek ter zitting voortgezet. Namens eiseres is verschenen [A], bijgestaan door mr. [B]. Namens verweerder is verschenen

mr. [C]

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiseres had in de jaren 1998 tot en met 2000 een varkenshouderij. In 2000 heeft zij ervoor gekozen om deel te nemen aan de Regeling beëindiging veehouderijbedrijven van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: het Ministerie van LNV).

Tot en met 2001 heeft eiseres nog varkens gehouden.

Over de jaren 1998 tot en met 2001 heeft eiseres zogenaamde verfijnde minas-aangiften gedaan. In elk van deze aangiften werd een fosfaatoverschot aangegeven en fosfaatheffing berekend. Deze fosfaatheffingen zijn nimmer door eiseres voldaan.

Over het jaar 2000 heeft verweerder aan eiseres een naheffingsaanslag fosfaatheffing met dagtekening 9 september 2002 opgelegd en bij beschikking een verzuimboete. Eiseres heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag en boetebeschikking.

In 2001 heeft eiseres op 13 en 14 juni in totaal vijftien vrachten dierlijke mest afgevoerd. De geanalyseerde fosfaatwaarden van de mengmonsters bedragen 0.55, 4.97, 3.25 en 3.3 kilogram fosfaat per ton mest.

Verweerder heeft in verband met de met terugwerkende kracht gewijzigde diernormen varkens de fosfaatbalansen van eiseres over de jaren 1998 tot en met 2002 herberekend. Daarbij is verweerder voor de jaren 1998, 1999, 2001 en 2002 uitgegaan van de aangiften zoals deze door eiseres zijn ingediend. Voor het jaar 2000 is verweerder uitgegaan van de opgelegde naheffingsaanslag.

Tevens heeft verweerder de negatieve fosfaatsaldi over de jaren 1998, 2001 en 2002 verrekend met de fosfaatoverschotten over de jaren 1999 en 2000. Na deze verrekening blijft er nog een fosfaatoverschot bestaan in het jaar 2000 ter zake waarvan verweerder bij onderhavige herzieningsbeschikking een fosfaatheffing ten bedrage van € 42.845,86 heeft vastgesteld.

Bij uitspraak op bezwaar, gedateerd 26 juli 2005, heeft verweerder de herzieningsbeschikking gehandhaafd. Tevens heeft verweerder ambtshalve de verzuimboete betreffende het jaar 2000 verminderd tot nihil.

Bij brief, gedateerd 27 december 2005, is aan eiseres meegedeeld dat het aan haar verleende uitstel van betaling voor de Minas-fosfaatheffing 2000 is beëindigd omdat er uitspraak is gedaan op het bezwaarschrift.

Eiseres heeft vervolgens bij brief van 9 januari 2006 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 26 juli 2005.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil:

a. de ontvankelijkheid van eiseres in beroep;

b. het bedrag van de na verrekening door eiseres verschuldigde fosfaatheffing over het jaar 2000.

4. Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de ontvankelijkheid

4.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift is overschreden en dat daarom het beroep niet-ontvankelijk is.

4.2. Eiseres heeft aangegeven dat zij pas uit de onder 2. genoemde brief van 27 december 2005 begreep dat er een uitspraak op bezwaar was gedaan door verweerder. Zij had deze uitspraak niet ontvangen, aldus eiseres. Eiseres betoogt dat zij vervolgens zo spoedig mogelijk alsnog in beroep is gegaan.

4.3. Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Ingevolge artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van een besluit door toezending of uitreiking.

Indien de bekendmaking van de uitspraak op bezwaar geschiedt door toezending, kan in de regel ervan worden uitgegaan dat met de terpostbezorging van de uitspraak de bekendmaking heeft plaatsgevonden. In een zodanig geval vangt ingevolge artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) de termijn voor het instellen van het beroep aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van terpostbezorging. Deze regel lijdt echter uitzondering indien de zending de belastingplichtige niet heeft bereikt en dit het gevolg is van een fout van verweerder. In een zodanig geval kan niet worden gezegd dat bekendmaking van de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze heeft plaatsgevonden (vgl. HR 5 maart 2004, nr. 39.245, BNB 2004/200).

4.4. In casu heeft eiseres niet betwist dat de verzending van de uitspraak op bezwaar door verweerder op de juiste wijze en aan het juiste adres heeft plaatsgevonden. Ook is niet gesteld of anderszins gebleken dat de verzonden uitspraak eiseres niet heeft bereikt als gevolg van een fout van verweerder. De rechtbank is daarom van oordeel dat de uitspraak op bezwaar met de toezending ervan op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Dat betekent dat beroepschrift te laat is ingediend.

4.5. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeel dat eiseres in verzuim is geweest.

Gelet op hetgeen eiseres heeft aangevoerd en het feit dat eiseres na ontvangst van de brief van 27 december 2005 onmiddellijk contact heeft gezocht met een advocaat acht de rechtbank het aannemelijk dat eiseres niet eerder bekend is geworden met de uitspraak op bezwaar. Gelet hierop en het feit dat eiseres kort na ontvangst van voornoemde brief in beroep is gegaan, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiseres ter zake van de te late indiening van het beroep in verzuim is geweest. Dit brengt mee dat de termijnoverschrijding als verschoonbaar in de zin van artikel 6:11 van de Awb is te beschouwen.

4.6. Het beroep is daarom ontvankelijk.

Ten aanzien van de fosfaatheffing over het jaar 2000 na verrekening

4.7. Eiseres heeft aangevoerd dat zij in het kader van de Wet herstructurering varkenshouderij in 1998/1999 te weinig varkensrechten toegewezen heeft gekregen om een financieel gezond bedrijf te kunnen exploiteren. Dit heeft ertoe geleid dat zij in 2000 noodgedwongen heeft gekozen om deel te nemen aan de Regeling beëindiging veehouderijtakken. Eén van de gevolgen van de beëindiging van het bedrijf was dat er een groot fosfaatoverschot ontstond. Uiteindelijk zijn aan haar in 2004 alsnog met terugwerkende kracht voldoende varkensrechten toegewezen, maar dit kon haar niet meer baten.

Eiseres stelt zich op het standpunt dat het grote overschot in 2000 niet aan haar te wijten is maar aan het Ministerie van LNV. Als de laatste zorgvuldiger had gehandeld bij de toekenning van de varkensrechten in 1998/1999 was er niet een dergelijk groot fosfaatoverschot ontstaan. Nu haar dit niet verweten kan worden, dient verweerder bij de berekening van de fosfaatheffing over het jaar 2000 uit te gaan van een “normaal” fosfaatoverschot, aldus eiseres.

4.8. Tevens heeft eiseres betoogd dat verweerder in de herzieningsbeschikking is uitgegaan van een onjuist fosfaatsaldo over het jaar 2001. Eiseres voert daartoe aan dat van de vier mengmonsters mest één mengmonster een zeer van de andere monsters afwijkende fosfaatwaarde zou hebben van 0.55. Alle andere mengmonsters hadden veel hogere fosfaatwaarden. Hieruit kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat er sprake moet zijn van een foutieve bemonstering, aldus eiseres. Eiseres wijst in dit kader op een heranalyse die zij in 1998 heeft laten uitvoeren. Van eenzelfde mestmonster werd indertijd eerst een fosfaatwaarde van 6.93 vastgesteld en bij heranalyse van 1.71.

4.9. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de aangiften van eiseres onherroepelijk vaststaan en dat derhalve enkel en alleen ter beoordeling voorligt of verweerder op juiste wijze rekening heeft gehouden met de herziene varkensnormen en vervolgens of verweerder op juiste wijze de saldi van de betreffende jaren met elkaar heeft verrekend.

4.10. Subsidiair stelt verweerder zich -samengevat- op het standpunt dat het feit dat eiseres haar bedrijf moest beëindigen in 2000 niet relevant is voor de berekening van de fosfaatheffing.

Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft aangevoerd over de fosfaatwaarde van 0.55 van één mengmonster in het jaar 2001 merkt verweerder op dat in 2001 bij het nemen van mestmonsters gebruik werd gemaakt van automatische mestbemonsteringsapparatuur. Met behulp van deze apparatuur worden goede betrouwbare monsters genomen. Dat is een groot verschil met de situatie in 1998, aldus verweerder. Tevens wijst verweerder erop dat bij het leeghalen van een mestput de eerste vrachten meestal een veel lagere fosfaatgehalte hebben dan de laatste vrachten. Fosfaat “zakt”. Uit de lage fosfaatwaarde mag en kan niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat er een fout is gemaakt bij het nemen van een monster of bij de analyse van dat monster, aldus verweerder. Verweerder stelt zich tevens op het standpunt dat het voor eiseres’ risico is dat zij geen heranalyse heeft gevraagd.

De rechtbank overweegt als volgt.

4.11. In artikel III van de “Wet van 10 december 2003 tot wijziging van de Meststoffenwet en van de Wet herstructurering varkenshouderij in verband met het schrappen van de tweede generieke korting en het aanbrengen van enkele praktische verbeteringen” is bepaald:

1. Indien toepassing van artikel I, onderdeel V, voor de jaren 1998 tot en met 2002 leidt tot een lagere belastbare hoeveelheid fosfaat, onderscheidenlijk stikstof, kan de aangifte of de naheffingsaanslag door de inspecteur worden herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking.

2. De in het eerste lid bedoelde herziening kan worden bepaald op basis van het gemiddelde aantal in het desbetreffende kalenderjaar op het bedrijf gehouden varkens van de onderscheiden diercategorieën, genoemd in bijlage A bij de Meststoffenwet, en op basis van bij ministeriële regeling vast te stellen correctiefactoren, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, onderscheidenlijk stikstof.

4.12. De naheffingsaanslag over 2000 staat onherroepelijk vast. De herzieningsbeschikking ziet op het herzien van deze naheffingsaanslag in verband met de gewijzigde diernormen varkens en de verrekening van de fosfaatsaldi over de jaren 1998 tot en met 2002. De grief van eiseres als hiervoor verwoord onder 4.7. ziet in feite op de naheffingsaanslag 2000, waartegen bezwaar en beroep mogelijk was. Naar het oordeel van de rechtbank kan de herzieningsbeschikking niet met zich meebrengen dat wederom een bezwaar- en beroepstermijn gaat lopen waarin de naheffingsaanslag in volle omvang ter discussie kan worden gesteld. Het beroep van eiseres kan op dit punt dan ook niet slagen.

4.13. Ten aanzien van de overige jaren overweegt de rechtbank als volgt. De fosfaatheffing is een zogenaamde aangiftebelasting. In het geval eiseres niet de fosfaatheffing op aangifte heeft voldaan of verweerder niet een aanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking heeft opgelegd is er geen bezwaartermijn gaan lopen en staat de fosfaatheffing die op aangifte moet worden voldoen niet onherroepelijk vast.

In casu heeft eiseres over de jaren 1998, 1999, 2001 en 2002 niets op aangifte voldaan. Ook heeft verweerder geen naheffingsaanslag opgelegd of een voor beroep vatbare beschikking gegeven anders dan de onderhavige herzieningsbeschikking. Dit betekent dat verweerder met deze herzieningsbeschikking voor het eerst de aangiften van eiseres heeft beoordeeld en de verschuldigde fosfaatheffingen over voornoemde jaren heeft vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in het kader van deze beroepsprocedure betreffende deze jaren de vaststelling van de fosfaatheffingen in volle omvang aan de orde komen. De rechtbank zal dan inhoudelijk ingaan op de grief van eiseres als weergegeven onder 4.8.

4.14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er iets mis is gegaan bij de bemonstering van de vrachten mest met een fosfaatwaarde van 0.55.

De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat -zoals verweerder onweersproken heeft gesteld- anders dan in 1998 gebruik wordt gemaakt van betrouwbare bemonsteringsapparatuur. Daarnaast is er in casu sprake van een situatie waar ten gevolge van een bedrijfsbeëindiging een mestput in in totaal vijftien vrachten is leeggehaald. Verweerder heeft aangegeven dat fosfaat in een mestput niet homogeen verdeeld is. Dit blijkt ook uit een brief van 1 november 2002 van de staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans LNV) aan de Tweede Kamer betreffende de resultaten van een onderzoek naar de oorzaak van het zogenaamde Minas-gat. Eén van de conclusies van dit onderzoek is dat in mestputten bezinklagen ontstaan, waarin fosfaat wordt opgeslagen (TK, vergaderjaar 2002-2003, 28 385, nr. 3). Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het enkele feit dat de fosfaatwaarde van één mengmonster beduidend lager is dan de fosfaatwaarden van andere mengmonsters afkomstig van hetzelfde bedrijf niet zonder meer afgeleid worden dat er dus iets mis is gegaan bij de bemonstering en/of analyse van het mengmonster.

Nu naar het oordeel van de rechtbank het fosfaatsaldo over het jaar 2001 correct door verweerder is vastgesteld, kan er ook geen sprake zijn van een extra verrekening met het fosfaatsaldo over het jaar 2000.

Eisers beroep op dit punt slaagt daarom niet.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 12 maart 2007

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.M. Bijker - Veen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.