Rechtbank Arnhem, 21-09-2007, BJ2951, AWB 06/4966, AWB 06/4968 en AWB 06/4970
Rechtbank Arnhem, 21-09-2007, BJ2951, AWB 06/4966, AWB 06/4968 en AWB 06/4970
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 21 september 2007
- Datum publicatie
- 17 juli 2009
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2007:BJ2951
- Zaaknummer
- AWB 06/4966, AWB 06/4968 en AWB 06/4970
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. Correctie voorbelasting ter zake van privégebruik taxi is terecht.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/4966, AWB 06/4968 en AWB 06/4970
Uitspraakdatum: 21 september 2007
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
Het jaar 2000
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.].H.07) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 5.349 (ƒ 11.788), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 61 (ƒ 135). Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 15 (ƒ 35) aan heffingsrente in rekening gebracht.
Het jaar 2001
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.].H.17) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.384, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 584. Gelijktijdig met het opleggen van die aanslag heeft verweerder bij beschikking € 101 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Het jaar 2002
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.].H.27) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.405, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 992. Gelijktijdig met het opleggen van die aanslag heeft verweerder bij beschikking € 107 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Het jaar 2000
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.].W.07) premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (hierna: WAZ) opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van € 17.507 (ƒ 38.581), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 191 (ƒ 421). Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 50 (ƒ 110) aan heffingsrente in rekening gebracht.
Het jaar 2001
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.].W.17) premie WAZ opgelegd, berekend naar een premie-inkomen van
€ 15.468, alsmede bij beschikking een boete van € 102. Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 17 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Premie ziekenfondswet
Het jaar 2000
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2000 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.].S.07) premie ziekenfondswet (hierna: ZFW) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van € 5.348 (ƒ 11.786), alsmede bij beschikking een vergrijpboete van
€ 204 (ƒ 450). Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 53 (ƒ 117) aan heffingsrente in rekening gebracht.
Het jaar 2001
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.].S.17) ZFW opgelegd, berekend naar een inkomen van € 7.802, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 200. Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 34 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Het jaar 2002
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [.].S.27) ZFW opgelegd, berekend naar een inkomen van € 14.569, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 111. Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 12 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Omzetbelasting
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [.].F.01.2501) omzetbelasting (hierna: OB) opgelegd ten bedrage van € 793, alsmede bij beschikking een boete van € 396. Hierbij is aan eiser bij beschikking tevens een bedrag van € 44 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belasting van personenauto’s en motorrijwielen
Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak van 26 november 1999 tot en met 25 november 2002 een naheffingsaanslag (aanslagnummer 5 04 114 622P) belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 6.587.
Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 13 juni 2006 de navorderingsaanslagen, de naheffingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd. Verweerder heeft de vergrijpboetes gehalveerd.
Eiser heeft daartegen bij brieven van 19 juli 2006, ontvangen bij de rechtbank Haarlem op
21 juli 2006, beroep ingesteld. Aangezien de rechtbank Arnhem op grond van artikel 8:7, tweede lid, van de Awb competent is, heeft de rechtbank Haarlem de beroepschriften op
26 september 2006 aan de rechtbank Arnhem doorgestuurd, waar ze op 27 september 2006 zijn ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2007 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A], werkzaam bij [B] te [q]. Namens verweerder is verschenen [c], bijgestaan door [D].
Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiser. De rechtbank rekent de pleitnota tot de stukken van het geding.
2. Feiten
Eiser was in het tijdvak 26 november 1999 tot en met 25 november 2002 taxichauffeur en kentekenhouder van een [auto] met kenteken [AA-BB-00] (hierna: de [auto]). Deze [auto] werd door eiser mede gebruikt voor zijn werkzaamheden als taxichauffeur (taxi 005).
Verweerder heeft bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de juistheid van het door eiser gedane verzoek tot teruggave BPM betreffende de [auto] over de periode van 26 november 1999 tot en met 25 november 2002. Tevens is bij dit boekenonderzoek gekeken naar de directe gevolgen voor de heffing van IB/PVV, OB, WAZ en ZFW, echter uitsluitend voor wat betreft het privé-gebruik van de auto.
Ten behoeve van het onderzoek heeft eiser de volgende bescheiden ter beschikking gesteld:
- de rittenkaarten over de periode 26 november 1999 tot en met 31 december 2002;
- de werkmappen vanaf november 1999;
- de maandlijsten van de administrateur vanaf 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002;
- het keuringsbewijs van de taxameter;
- de creditcardinkomsten over de jaren 1998, 1999 en 2000;
- diverse losse parkeerbonnen van Schiphol;
- de kas-, bank-, en giroadministratie met de kostenfacturen over de jaren 1999 (originelen), 2001 (kopieën) en 2002 (kopieën).
Eiser heeft de volgende bescheiden niet overgelegd:
- de kilometeradministratie;
- de gegevens van de taxameter;
- de administratie over het jaar 2000;
- de werkmappen vanaf 1 april 1999 tot en met 31 oktober 1999.
In het rapport van het boekenonderzoek van 21 juli 2004 (hierna: het rapport), opgemaakt door [E], is met betrekking tot de administratie het volgende geconcludeerd:
“(…)
3.3 Aansluiting
Ondanks dat geen juiste en controleerbare kilometeradministratie wordt bijgehouden is
beoordeeld of hetgeen wel aanwezig gebreken vertoont. Hierbij valt op dat de door de garage opgenomen stand van de kilometerteller altijd afwijkt van de door de bestuurders opgenomen stand, waarbij het verschil niet constant is. Het verschil ontstaat op een moment, wordt groter en dan weer kleiner, weer groter en weer kleiner enzovoort. Het fluctueren van het verschil duidt er op dat niet altijd de juiste stand wordt opgenomen.
(…)
3.4 Niet verantwoorde ritten c.q. kilometers
Ondanks dat geen juiste en controleerbare kilometeradministratie wordt bijgehouden heb ik
de bij mij aanwezige renseignementen geprobeerd terug te zoeken in de (kilometer)administratie.
- Op 11 maart 2000 ziet een belastingdienstmedewerker om ongeveer 15:00 uur bij de Zeeburgertunnel de auto met kenteken [AA-BB-00] (met twee kinderen achterin) rijden.
- Van diverse data heb ik in de administratie schipholparkeerkaarten dan wel brandstofbonnen aangetroffen, terwijl volgens de aanwezige administratie niet op deze data met de auto is gereden.
3.5 Conclusie ten aanzien van de kilometeradministratie
Op grond van de volgende punten is er geen sprake van een juiste en controleerbare
kilometeradministratie:
- In de auto is een kilometertelleronderbreker ingebouwd, waardoor geen waarde aan de juistheid van de kilometeradministratie kan worden gehecht omdat de controleerbaarheid op volledigheid hierdoor onmogelijk wordt.
- De auto rijdt daadwerkelijk rond op momenten waarop volgens de aanwezige administratie niet te achterhalen is of er op dat moment gereden is. Er kan op deze momenten met of zonder ingeschakelde taxameter gereden zijn. Door op deze momenten de kilometerteller in te schakelen zijn deze kilometers niet meer te achterhalen en blijft de administratie op papier sluitend.
- De kilometerstand van de auto op garagenota’s en kilometerbrieven fluctueert ten opzichte van de cumulatieve kilometerstand van de rittenkaarten. Dit kan verklaard worden door het in- of uitgeschakeld zijn van de kilometertelleronderbreker.
(…)
4.1.1 Vastlegging van ritten in de taxameter
(…)
In de aankondigingsbrief betreffende het boekenonderzoek zijn de gegevens van de taxameter opgevraagd. De heer [F] heeft de typegegevens van de taxameter verstrekt, het betreft een Taxitronic TX-30C/S/MT. De heer [F] heeft geen uitdraai van de in de taxameter opgeslagen rittenadministratie verstrekt.
Omdat deze rittengegevens van de taxameter niet zijn verstrekt (en/of niet worden bewaard) kunnen deze niet vergeleken worden met de gegevens van de rittenkaarten. Door het indrukken van een knop op de taxameter wordt het display geschoond en is de dagomzet niet meer oproepbaar. Het “nullen” van de taxameter is gelijk aan het vernietigen van een primaire administratie, hetgeen in strijd is met art. 52 lid 1, 4, 5 en lid 6 AWR (bewaarplicht en controleerbaarheid van de administratie). In de taxameter worden de gegevens weggeschreven en vastgelegd op een elektronische gegevensdrager. Deze gegevens kunnen kort- en langdurig worden bewaard. Indien er voor wordt gekozen de taxameter zo te programmeren dat de gegevens niet in het geheugen bewaard blijven, moeten de verreden ritten per dienst uitgeprint worden. Hiervoor dient dan wel een printer te worden aangeschaft. Het vermelden van de ritten op de rittenkaart heeft niet tot gevolg dat de basisgegevens mogen worden vernietigd. Dit is namelijk geen conversie in de zin van art. 52 lid 5 AWR. Omdat de gegevens van de taxameter niet worden bewaard en/of geprint kunnen deze niet worden vergeleken met de gegevens van de rittenkaarten.
(…)
4.2.2 Opsomming van gebreken bij het invullen van de rittenkaarten
Tijdens het ingestelde onderzoek is geconstateerd dat de rittenkaarten niet juist worden ingevuld. Dit blijkt uit het volgende:
Vóór 1 januari 2000:
De volgende vakken zijn niet ingevuld:
- Naam en telefoonnummer ondernemer;
- Vertrektijd wordt niet per rit ingevuld.
Vanaf 1 januari 2000:
De volgende vakken zijn niet ingevuld:
- Vertrektijden in het jaar 2000;
- Door aanpassing van de begin- en eindstanden worden deze standen onleesbaar en daardoor oncontroleerbaar.
Gele (nacht) en oranje (dag) rittenkaarten worden door elkaar gebruikt.
4.3 Werkmappen
Vanaf 1 april 1999 is het op grond van de Wet Personenvervoer, voor iedere chauffeur wettelijk verplicht gesteld om een werkmap bij te houden. In deze werkmap is voor elke dag van de week, gedurende 52 weken, een dagblok gemaakt waarin moet worden aangegeven of er is gerust, gereden of gepauzeerd. Het dagblok van de week moet altijd ingevuld worden met de betreffende activiteit. Daarnaast moet worden ingevuld met welk kenteken het vervoeren van personen tegen betaling is verricht.
In de periode vóór 1 april 1999 werd het rooster van de Taxicentrale Amsterdam gehanteerd voor de arbeidstijden. Daarnaast werd toentertijd op grond van de plaatselijke verordeningen het kenteken waarmee vervoer van personen tegen betaling werd verricht op de vergunning vermeld. Het consequent invullen en bewaren (ingevolge de fiscale bewaarplicht 7 jaar) van de werkmap is zeer belangrijk. Wanneer de werkmap niet bewaard is, kan niet meer worden aangetoond op welke dagen van de week is gereden dan wel gerust. Vóór 1 april 1999 kon hiervoor het dienstrooster van de Taxicentrale Amsterdam worden gebruikt. Het nu alleen nog voorhanden hebben van rittenkaarten kan niet als bewijs worden geaccepteerd, omdat de werkmap een sluitend geheel dient te zijn met de aanwezige rittenkaarten.
- De werkmap van 1 april 1999 tot en met 31 oktober 1999 ontbreekt.
- De werkmappen worden niet juist ingevuld. De rusttijd wordt ingevuld als rijtijd en omgekeerd. Tevens zijn in een werkmap voor dezelfde week twee verschillende pagina’s gevuld met op de ene pagina die week als werken en op de andere pagina die week als slapen.
4.4 Conclusies ten aanzien van de overige administratie
Op grond van de volgende punten voldoet ook de overige administratie niet aan de eisen
zoals vermeld in artikel 52 van de AWR:
- Ten aanzien van de taxameter is er niet voldaan aan de bewaarplicht van artikel 52 AWR;
- De rittenkaarten zijn niet juist ingevuld;
- Werkmappen zijn niet zorgvuldig ingevuld;
- Werkmap ontbreekt.
Door deze gebreken is de controle op de juistheid en volledigheid van de overige administratie onmogelijk geworden.
(…)”
Tot slot is in het rapport geconcludeerd dat de bewijslast omgekeerd en verzwaard dient te worden.
Op grond van de voormelde bevindingen van het onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de [auto] voor ten minste 90% is gebruikt voor taxivervoer, zodat de teruggaven van BPM ten onrechte hebben plaatsgevonden. Ook heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat met de [auto] op jaarbasis minder dan 1000 respectievelijk 500 kilometer privé is gereden in de betreffende jaren, zodat de winst van eiser gecorrigeerd moet worden met een tijdsevenredig gedeelte van 20% respectievelijk 25% van de cataloguswaarde van de [auto]. Verweerder heeft daarom de naheffingsaanslagen, de navorderingsaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikkingen opgelegd.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of:
1. verweerder terecht de naheffingsaanslag BPM heeft opgelegd. Dit geschilpunt spitst zich toe op de vraag of eiser de [auto] voor ten minste 90% heeft gebruikt als taxi;
2. verweerder terecht de navorderingsaanslagen IB/PVV, WAZ en ZFW en de naheffingsaanslag OB heeft opgelegd. Dit geschilpunt spitst zich toe op de vraag of eiser op jaarbasis minder dan 1.000 respectevelijk 500 kilometer privé heeft gereden in de [auto];
3. de boetes terecht en tot het juiste bedrag zijn opgelegd.
4. Beoordeling van het geschil
1. Ten aanzien van de naheffingsaanslag BPM
Volgens artikel 16, eerste lid, van de Wet BPM wordt, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag teruggaaf van belasting verleend in drie gelijke jaarlijkse termijnen voor personenauto’s die blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldende vergunning, dan wel vergunningbewijs, zijn bestemd om openbaar vervoer of taxivervoer te verrichten. De teruggaaf wordt ingevolge het vierde lid van voornoemd artikel verleend aan degene op wiens naam het kenteken is gesteld.
Ingevolge het vijfde lid van dat artikel bedraagt de teruggaaf nihil indien de personenauto in de voorafgaande periode van een jaar niet geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer in de zin van de Wet personenvervoer 2000. Met geheel of nagenoeg geheel wordt bedoeld 90% of meer.
Gelet op de systematiek van de wet, waarbij belastbaarheid de hoofdregel is en teruggaaf de uitzondering, rust in dezen op belanghebbende de last aannemelijk te maken dat het voertuig in het tijdvak van naheffing geheel of nagenoeg geheel is gebruikt voor taxivervoer in vorenbedoelde zin (vergelijk Hoge Raad 29 november 2000, nr. 35.862, BNB 2001/40). Aangezien de bewijslast reeds op grond hiervan op belanghebbende rust, kan - anders dan verweerder betoogt - van een omkering en verzwaring van de bewijslast geen sprake zijn (vergelijk Hoge Raad 3 februari 2006, nr. 41.329, BNB 2006/204).
Eiser slaagt niet in de op hem rustende bewijslast. Hij heeft geen objectieve, te verifiëren gegevens overgelegd aan de hand waarvan kan worden nagegaan of het voertuig in het tijdvak van naheffing inderdaad voor 10% of minder is gebruikt voor ander vervoer dan taxivervoer zoals door eiser wordt verdedigd, terwijl evenmin zekerheid kan worden verkregen over de aard van de met dat voertuig verreden kilometers. Blijkens de door verweerder overgelegde kopieën, vertonen de door eiser opgemaakte rittenkaarten lacunes.
Ook wijken de door garage opgenomen kilometerstanden – waarbij de factuur van [G] buiten beschouwing dient te blijven aangezien deze factuur geen betrekking heeft op de [auto] – af van de door eiser vermelde kilometerstanden in de rittenstaten. Het aantal onbezette kilometers is door eiser niet verder uitgesplitst in zakelijke en privé kilometers. Voorts heeft eiser ter zitting verklaard niet alle gereden privé kilometers ook als zodanig in de administratie te verantwoorden en in gevallen waarin voorafgaand aan de rit prijsafspraken worden gemaakt de taxameter niet te gebruiken.
Eiser heeft geen afdoende verklaring gegeven voor de genoemde tekortkomingen in de administratie. Voorts heeft hij de door hem gegeven verklaringen niet met controleerbare stukken onderbouwd. Andere gegevens aan de hand waarvan het door eiser verdedigde standpunt zou kunnen worden gestaafd, zoals de kilometeradministratie, de gegevens van de taxameter en de gegevens van de bijgehouden werkmappen, zijn niet bewaard gebleven dan wel onvolledig. Eiser heeft niet bestreden dat de gegevens van de taxameter in beginsel hadden kunnen worden uitgeprint en bewaard. De gevolgen van het wissen van de taxameter en het onvolledig invullen van de werkmappen dienen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van eiser te blijven.
Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de [auto] geheel of nagenoeg geheel voor taxivervoer is gebruikt. Gelet op het voorgaande kan in het midden blijven of in het tijdvak van naheffing in het voertuig een zogenaamde kilometertelleronderbreker was geplaatst, zoals door verweerder wordt verdedigd en door eiser wordt betwist.
De rechtbank zal op grond van hetgeen hiervoor is overwogen het beroep tegen de naheffingsaanslag BPM ongegrond verklaren.
2. Ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PVV, WAZ en ZFW en de naheffingsaanslag OB
Voor het jaar 2000
Ingevolge artikel 42, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Wet IB 1964) worden bij het bepalen van winst uit onderneming de aan het houden van een personenauto verbonden kosten geacht tot een bedrag van ten minste twintig percent van de catalogusprijs - met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto’s en motorrijwielen - van de auto niet te zijn gemaakt ten behoeve van de onderneming.
Ingevolge het vijfde lid van artikel 42 Wet IB 1964 is dit niet van toepassing indien blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
Voor de jaren 2001 en 2002
Artikel 3.20, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001), tekst 2002, bepaalt dat indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking staat, op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking wordt genomen. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te staan tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Het tweede lid (jaar 2001) respectievelijk derde lid (jaar 2002) bepaalt dat als uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, de onttrekking op nihil wordt gesteld.
Het woord blijken in voornoemde wettelijke bepalingen betekent dat volledig bewijs moet worden geleverd, dat wil zeggen dat overtuigend moet worden aangetoond en dat de zwakkere vorm van bewijs, omschreven als “aannemelijk maken” niet voldoende is.
De rechtbank acht eiser niet geslaagd in het bewijs dat hij de [auto] in de betreffende jaren voor minder dan 1.000 respectievelijk 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Gelet op hetgeen door de rechtbank hiervoor onder “1. Ten aanzien van de naheffingsaanslag BPM” is overwogen ten aanzien van de gebreken in de administratie kan deze administratie niet als een sluitende kilometeradministratie worden aangemerkt. Voorts heeft eiser op geen enkele andere wijze bewijs voor zijn stelling geleverd.
Op grond van het voorgaande heeft verweerder de navorderingsaanslagen IB/PVV, WAZ en ZFW en de naheffingsaanslag OB naar het oordeel van de rechtbank terecht opgelegd.
3. Ten aanzien van de boetebeschikkingen
Naheffingsaanslagen OB en BPM
Verweerder heeft op 5 april 2004 middels kennisgevingen het voornemen kenbaar gemaakt om een vergrijpboete op grond van artikel 67f van de AWR en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) op te leggen. Daarbij gaat verweerder uit van opzet aan de kant van eiser. In de kennisgeving wordt meegedeeld dat verweerder voornemens is een vergrijpboete op te leggen van 50%.
Gelijktijdig met het aanbieden van het controlerapport, op 21 juli 2004, heeft verweerder medegedeeld dat enkel voor wat betreft de naheffingsaanslag OB een vergrijpboete ex artikel 67f van de AWR en de paragrafen 25 en 28 van het BBBB zal worden opgelegd. Verweerder stelt dat er sprake is van opzet. De vergrijpboete bedraagt 50%.
Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar deze boete gematigd tot 25%. Uit het verweerschrift blijkt dat de reden hiervoor was de cumulatie van alle boetes en het proportionaliteitsbeginsel.
Navorderingsaanslagen IB/PVV, WAZ en ZFW
Verweerder heeft op 5 april 2004 middels een kennisgeving het voornemen kenbaar gemaakt om een vergrijpboete op grond van artikel 67e van de AWR en de paragrafen 25 en 27 van het BBBB op te leggen. Daarbij gaat verweerder uit van opzet aan de kant van eiser. In de kennisgeving wordt meegedeeld dat verweerder voornemens is een vergrijpboete op te leggen van 50%.
Gelijktijdig met het aanbieden van het controlerapport, op 21 juli 2004, heeft verweerder medegedeeld dat een vergrijpboete ex artikel 67e van de AWR en de paragrafen 25 en 27 van het BBBB zal worden opgelegd. Verweerder stelt dat er sprake is van opzet. De vergrijpboete bedraagt 50%.
Verweerder heeft in de uitspraak op bezwaar deze boete gematigd tot 25%. Uit het verweerschrift blijkt dat de reden hiervoor was de cumulatie van alle boetes en het proportionaliteitsbeginsel.
Oordeel rechtbank
Gelet op hetgeen is overwogen ten aanzien van de administratieve gebreken, acht de rechtbank opzet bewezen zodat een vergrijpboete van 50% in beginsel passend en geboden is. Aangezien in dit geval echter sprake is van een samenloop van boetes acht de rechtbank, alle feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, de matiging tot 25% zoals die door verweerder reeds is toegepast passend en geboden.
Aangezien de boetebeschikkingen op 5 april 2004 middels de hiervoor genoemde kennisgevingen zijn aangezegd, is de redelijke termijn van artikel 6 EVRM overschreden met een periode van meer dan een jaar. Nu niet gebleken is dat verweerder bij de matiging van de boetes hiermee rekening heeft gehouden zal de rechtbank de boetes verminderen met 40% van het vastgestelde bedrag.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep tegen de boetebeschikkingen gegrond te worden verklaard. De uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikkingen moet worden vernietigd.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 voor de beroepsprocedure
(1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). Voor vergoeding van de door eiser geclaimde verletkosten van [A] ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat deze geacht worden te zijn begrepen in de vergoeding voor rechtsbijstand. Voor een vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure bestaat geen aanleiding, nu uit de gedingstukken niet is gebleken dat eiser daarom heeft verzocht tijdens de bezwaarfase.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslagen IB/PVV, WAZ en ZFW ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslagen OB en BPM ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikkingen;
- vermindert de boetebeschikkingen IB/PVV voor de jaren 2000 tot en met 2002 tot bedragen van respectievelijk € 18 (ƒ 41), € 175 en € 297;
- vermindert de boetebeschikkingen WAZ voor de jaren 2000 en 2001 tot bedragen van respectievelijk € 57 (ƒ 126) en € 30;
- vermindert de boetebeschikkingen ZFW voor de jaren 2000 tot en met 2002 tot bedragen van respectievelijk € 61 (ƒ 135), € 60 en € 33;
- vermindert de boetebeschikking OB tot een bedrag van € 118;
- bepaalt dat deze uitspraak wat betreft de vermindering van de boetebeschikkingen in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 141 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 september 2007
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.H. Gudden, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.