Rechtbank Arnhem, 05-02-2008, BC4620, AWB 06/5905
Rechtbank Arnhem, 05-02-2008, BC4620, AWB 06/5905
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 5 februari 2008
- Datum publicatie
- 20 februari 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2008:BC4620
- Zaaknummer
- AWB 06/5905
Inhoudsindicatie
Verweerder heeft het aangegeven inkomen uit werk en woning terecht gecorrigeerd met een bijtelling voor het privégebruik auto. Eiser is er naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat hij de auto in de betrokken jaren jaarlijks voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. De door eiser overgelegde agenda's en garagenota's zijn daartoe onvoldoende.
Eisers beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij verweerder heeft verzocht om een uitdrukkelijke standpuntbepaling. Ook als ervan zou worden uitgegaan dat eiser bij brief heeft verzocht om een uitdrukkelijke standpuntbepaling, dan kan aan het uitblijven van een reactie van verweerder niet het vertrouwen worden ontleend dat met de brief bewijs zou zijn geleverd voor latere jaren, reeds omdat die brief alleen handelt over het toen geldende wettelijke criterium van 1000 kilometer per jaar. Ook anderszins is geen vertrouwen gewekt.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5905
Uitspraakdatum: 5 februari 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/[P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) met nummer [aanslagnummer] opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 44.534, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 29.252 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.201.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag IB/PVV (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 43.478, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 167.333 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.623.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag IB/PVV (aanslagnummer [aanslagnummer]) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 42.151 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.527.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 september 2006 de aanslagen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 6 november 2006, ontvangen bij de rechtbank op 7 november 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2007 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door drs. [A] ([B] accountants belastingadviseurs). Namens verweerder is verschenen [C].
2. Feiten
Eiser, makelaar van beroep, is directeur-grootaandeelhouder van [D] B.V. (hierna: de vennootschap). De vennootschap heeft aan eiser een auto ter beschikking gesteld. Voor de jaren 2001 tot en met 2003 betreft het een auto van het merk [automerk], type [type] met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). De auto is op 13 januari 2000 door de vennootschap gekocht. De cataloguswaarde van de auto bedraagt € 78.255. Daarvoor stond aan eiser een [automerk] van hetzelfde type, met kenteken [kenteken] en bouwjaar 1998 ter beschikking. Die auto is bij aankoop van de [automerk] met kenteken [kenteken] op 13 januari 2000 ingeruild. Eiser woont tegenover het kantoor waar hij werkzaam is.
De echtgenote van eiser beschikte in de betrokken jaren over een auto van het merk [automerk], type [type] met kenteken [kenteken]. Daarvoor beschikte zij over een [automerk].
Eiser heeft in zijn aangiften IB/PVV voor de jaren 1999 tot en met 2003 geen bedrag aangegeven voor het privé-gebruik van de hem ter beschikking gestelde auto. Eiser heeft in die jaren geen rittenregistratie bijgehouden.
Door eiser is een brief van 19 juli 2000 overgelegd afkomstig [E] ([B] accountants en belastingadviseurs) namens eiser en gericht aan verweerder. Hierin staat het volgende vermeld:
“Door [D] B.V. is aan de heer [X] een auto ter beschikking gesteld. De heer [X] heeft met betrekking tot deze aangifte aangegeven dat hij deze auto op jaarbasis minder dan 1000 kilometer voor privédoeleinden heeft gebruikt. In verband hierbij hebben wij de bijtelling op basis van artikel 42 lid 5. van de Wet op de inkomstenbelasting achterwege gelaten.
Om aan te tonen dat met de auto op jaarbasis minder dan 1000 kilometer voor privé-doeleinden is gereden, treft u bijgevoegd een kopie aan van de agenda over het jaar 1999 van de heer [X], alsmede een tweetal nota’s van de garage voor onderhoudsbeurten. Op deze nota’s staan de kilometerstanden op dat moment vermeld. Hieruit blijkt dat de heer [X] gedurende de periode van 28 april 1998 tot 13 januari 2000 26.000 kilometers heeft gereden. Op jaarbasis is dit 15.220 kilometer. Rekening houdende met de gereden zakelijke ritten zoals blijkt uit de bijgevoegde agenda, menen wij hiermee voldoende te hebben aangetoond dat de heer [X] in 1999 op jaarbasis minder dan 1000 kilometers voor privédoeleinden heeft gereden.
In afwachting van uw bericht verblijven wij,”.
Bij de aangifte IB/PVV het jaar 2000 heeft eiser een kopie van zijn agenda van dat jaar overgelegd.
De aanslagen voor de jaren 1999 en 2000 zijn in overeenstemming met de aangiften voor die jaren opgelegd.
Bij brief van 7 oktober 2003 heeft verweerder de gemachtigde van eiser in verband met de behandeling van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2001 verzocht om aanvullende informatie over onder meer het privé-gebruik van de ter beschikking gestelde auto.
In een brief van 2 september 2004 afkomstig van [E] als voornoemd en gericht aan verweerder schrijft deze in verband met de aangifte IB/PVV 2001 van eiser onder meer het volgende:
“In vervolg op onze bespreking van 2 april jl., treft u hieronder nadere informatie aan om aannemelijk te maken dat de heer [X] minder dan 500 kilometers voor privé-doeleinden op jaarbasis heeft gereden met de door [D] B.V. ter beschikking gestelde auto.
[D] B.V. heeft op 13 januari 2000 een [automerk] met kenteken [kenteken] aangeschaft. (…) Dit betrof een nieuwe auto met een kilometerstand van 37 kilometers. Naast deze auto beschikt de heer [X] privé ook over een personenauto. In het jaar 2001 betrof dit een [automerk] met kenteken [kenteken]. Deze auto is eind 2000 aangeschaft. Helaas beschikken we niet over de aankoopnota van deze auto.
Van de hierboven genoemde auto’s treft u bijgevoegde kopieën aan van de nota’s van de garage met betrekking tot het onderhoud of reparatie van de auto’s. Op deze nota’s staat tevens de stand van de kilometers vermeld op dat moment. Hieronder treft u een overzicht aan van de kilometerstanden van de privéauto alsmede de zakelijke auto waaruit blijkt hoeveel privé-kilometers en zakelijke kilometers gedurende een nagenoeg gelijke periode met de verschillende auto’s is gereden. Om een juist beeld te krijgen van de in privé gehouden auto, hebben wij ook het jaar 2000 erbij betrokken. In dat jaar reed de heer [X] in een [automerk].
Datum privé auto km stand datum zak. auto km stand
24/02/2000 [automerk] 33.798 13/1/2000 [automerk] 37
23/05/2000 [automerk] 37.484 10/04/2000 [automerk] 37
14/07/2000 [automerk] 38.930 27/04/2001 [automerk] 14.743
26/10/2000 [automerk] 41.505* 14/02/2000 [automerk] 24.397
16/01/2001 [automerk] 2.395 03/09/2002 [automerk] 29.072
10/01/2002 [automerk] 12.405
(…)
* De kilometerstand bij verkoop is bij ons niet bekend vanwege het ontbreken van de verkoopnota. De datum van verkoop en de kilometerstand op moment van verkoop is door extrapolatie berekend.
Gedurende de periode van januari 2000 tot en met februari 2002 is er met de privéauto’s circa 20.112 kilometers gereden en met de zakelijke auto 24.360 kilometers. Zoals uit het bovenstaande overzicht blijkt heeft de heer [X] ongeveer 12.180 kilometer op jaarbasis in de periode van 13 januari tot en 14 februari 2002 gereden met de zakelijke auto. Gezien de werkzaamheden van makelaar waarvoor veel gebruik wordt gemaakt van de auto alsmede het kopie van de agenda hetgeen reeds in uw bezit is, is het naar onze mening aannemelijk dat de heer [X] op jaarbasis minder dan 500 kilometers voor privé-doeleinden rijdt.
In aanvulling op de agenda willen wij nog opmerken dat deze wordt bijgehouden door de diverse b.o.g. secretaresses van de heer [X]. De gemaakte afspraken hebben dan ook een zakelijk karakter.
Volledigheidshalve merken wij nog op dat de heer [X] zijn vakanties heeft doorgebracht in het buitenland. Voor het vervoer heeft hij gebruik gemaakt van het vliegtuig.
(…)
In afwachting van uw bericht verblijven wij,”.
Tot de stukken behoren voorts de agenda’s van de jaren 2001 en 2002.
In de agenda’s van de jaren 2000 tot en met 2002 staan zakelijke afspraken van eiser en zijn compagnon, alsmede privé-afspraken genoteerd.
Voor het jaar 2003 heeft eiser geen bewijsstukken van het privégebruik van de auto overgelegd.
Op 21 september 2005 heeft verweerder bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2001. Hiervan is met dagtekening 22 september 2005 een rapport opgemaakt. Volgens de conclusie van dit rapport heeft eiser niet aangetoond of aannemelijk gemaakt hoeveel kilometers zakelijk dan wel privé met de auto is gereden. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder eiser bij brief van 22 september 2005 bericht dat in verband met de aangiften IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2005 een bijtelling ter zake van privé-gebruik auto zou plaatsvinden. In overeenstemming hiermee heeft verweerder de aangiften IB/PVV van eiser voor de jaren 2001 tot en met 2003 gecorrigeerd met een bijtelling voor het privé-gebruik van de auto van 20% van € 78.255, te weten € 15.651.
3. Geschil
In geschil is of verweerder terecht het voor de jaren 2001 tot en met 2003 voor de heffing van IB/PVV aangegeven inkomen uit werk en woning ter zake van privégebruik auto met een bedrag van € 15.651 heeft verhoogd.
Eiser beantwoordt deze vraag ontkennend; verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en:
- vermindering van de belastingaanslag voor het jaar 2001 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.883, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 29.252 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.201;
- vermindering van de belastingaanslag voor het jaar 2002 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.827, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 167.333 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.623;
- vermindering van de belastingaanslag voor het jaar 2003 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.500 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 16.527.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Bewijs privé-gebruik auto
Artikel 3.145, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), naar de tekst zoals deze luidde voor de jaren 2001, 2002 en 2003, bepaalt dat indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, het voordeel op jaarbasis op ten minste 25% van de waarde van de auto wordt gesteld. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Ingevolge artikel 3.145, tweede lid (tekst 2001) dan wel derde lid (tekst 2002 en 2003) van de Wet IB 2001 wordt het voordeel gesteld op nihil indien uit een rittenregistratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de auto in de onderhavige jaren op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Eiser verwijst daarvoor onder meer naar de brief van zijn belastingadviseur van 2 september 2004 als weergegeven onder 2 en de daarbij gevoegde nota’s. Volgens eiser stelt verweerder ten onrechte dat hij over een rittenadministratie moet beschikken. Volgens eiser blijkt uit het besluit van de staatssecretaris van Financiën van 4 september 2004, nr. CPP04/19M, ingetrokken bij Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 14 december 2005, nr. CPP2005/3044M dat voor het bewijs van de 500 km-grens de vrije bewijsleer geldt.
Verweerder stelt dat eiser niet aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Volgens verweerder kan uit de overgelegde bewijsstukken niet worden afgeleid dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt. Verweerder wijst er voorts op dat eiser voor 2003 in het geheel geen bewijsstukken heeft overgelegd. Verweerder stelt voorts dat bij de berekening van de correcties ten onrechte is uitgegaan van 20 procent in plaats van van 25 procent en dat de correcties ter zake van het privégebruik dus nog te laag zijn.
Op grond van het bepaalde in artikel 3.145, eerste lid, van de Wet IB 2001 rust de bewijslast dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, op eiser. In artikel 3.145, tweede lid (tekst 2001) dan wel derde lid (tekst 2002 en 2003) van de Wet IB 2001, is expliciet bepaald dat ook anderszins kan blijken dat een ter beschikking gestelde auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt. Een sluitende kilometeradministratie is dus niet vereist. Eiser dient echter wel overtuigend aan te tonen dat de hem ter beschikking gestelde auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden is gebruikt. Anders dan eiser stelt, is aannemelijk maken hiervoor niet voldoende.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd overtuigend aan te tonen dat hij de auto in de betrokken jaren jaarlijks voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Wat betreft de aanslag voor het jaar 2003 vloeit dit reeds voort uit de omstandigheid dat eiser hiervoor generlei bewijs heeft overgelegd. Voor de jaren 2001 en 2002 geldt het volgende. Uit de door eiser overgelegde agenda’s is onder meer niet af te leiden wat het karakter (zakelijk of privé) is van de gemaakte afspraken en welke afstanden zijn gereden. De overgelegde garagenota’s kunnen evenmin bijdragen tot het bewijs dat eiser niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden heeft gereden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen hieruit en uit het door eiser daaruit samengestelde overzicht in de brief van 2 september 2004, als weergegeven onder 2, geen conclusies omtrent het privégebruik van de aan eiser ter beschikking gestelde auto worden getrokken. Aan het voorgaande doet niet af dat eiser in de betrokken jaren in privé eventueel ook over de auto van zijn echtgenote kon beschikken en dat zijn woning tegenover het kantoor van waaruit hij zijn werk verricht, is gelegen. Immers, deze omstandigheden sluiten niet uit dat, zoals ook is gebeurd, eiser ook privé reed met de ter beschikking gestelde auto. Nu eiser geen ander bewijs heeft overgelegd, is hij niet in de op hem rustende bewijslast geslaagd.
Vertrouwensbeginsel
Eiser stelt voorts dat het vertrouwensbeginsel aan de bijtellingen ter zake van het privégebruik van de auto in de weg staat. Eiser stelt daartoe in de eerste plaats dat hij verweerder bij brief van 19 juli 2000, als weergegeven onder 2, in verband met de aangifte IB/PVV voor het jaar 1999 de agenda van dat jaar en gegevens over kilometerstanden heeft toegezonden om te voorkomen dat over de vorm van bewijs later ter discussie zou staan. Volgens eiser bevat deze brief een uitdrukkelijk verzoek om een standpuntbepaling. Volgens eiser mocht hij, nu de aangiften IB/PVV 1999 en 2000 vervolgens door verweerder zijn gevolgd, er op vertrouwen dat verweerder akkoord was met de wijze waarop aannemelijk werd gemaakt dat met de auto minder dan respectievelijk 1000 en 500 kilometer werd gereden. Eiser heeft voorts gesteld dat ook een afwijzende reactie op zijn brief van
2 september 2004 is uitgebleven. Volgens eiser kon ook hieruit worden afgeleid dat verweerder akkoord ging met het niet aangeven van privégebruik. Eiser heeft verder aangevoerd dat in het kader van een boekenonderzoek dat in 2002 bij de [F]-groep is ingesteld, waartoe ook [D] B.V. behoort, aandacht is besteed aan de omzetbelasting en dat er ook daarom van moet worden uitgegaan dat verweerder akkoord ging met het niet aangeven van het privégebruik.
Verweerder heeft betwist de brief van 19 juli 2000 te hebben ontvangen. Volgens verweerder is door hem ook niet anderszins bij eiser de indruk gewekt van een bewuste standpuntbepaling. Verweerder stelt voorts dat, zo niettemin aangenomen zou worden dat sprake is van opgewekt vertrouwen, dit niet kan gelden voor de aangifte IB/PVV voor het jaar 2003 omdat voor dat jaar in het geheel geen bewijsstukken zijn overgelegd. Verweerder stelt voorts dat bij het boekenonderzoek bij [D] B.V. geen aandacht is besteed aan het privé-gebruik van de auto.
Voor een in rechte te beschermen vertrouwen is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (onder andere Hoge Raad 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119) meer vereist dan de enkele omstandigheid dat verweerder de aangiften IB/PVV voor de jaren 1999 en 2000 van eiser heeft gevolgd. De gerechtvaardigdheid van het vertrouwen hangt af van de waardering van omstandigheden die bij eiser de indruk hebben kunnen wekken dat een door verweerder gedurende een aantal jaren betreffende dezelfde aangelegenheid gevolgde gedragslijn berust op een bewuste standpuntbepaling. De hiervoor bedoelde omstandigheden kunnen onder meer zijn gelegen in de vaststelling van een aanslag in overeenstemming met een aangifte waarin eiser de voor die aanslag van belang zijnde aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, in de vaststelling van een aanslag na raadpleging van bewijsstukken, na gehouden besprekingen of gevoerde correspondentie, dan wel in overeenstemming met eerder verstrekte, voor de toen op te leggen aanslag van belang zijnde inlichtingen.
Eiser heeft voor zijn stelling dat de brief van 19 juli 2000 aan verweerder is verstuurd geen bewijs bijgebracht. Ook als er niettemin met eiser van zou worden uitgegaan dat de brief aan verweerder is verstuurd en dat verweerder die brief ook heeft ontvangen, dan kan hieraan door eiser niet het vertrouwen worden ontleend dat met de daarin vermelde gegevens het bewijs zou zijn geleverd dat in de daaropvolgende jaren met de aan eiser ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometer zou zijn gereden, reeds omdat die brief alleen handelt over het toen geldende wettelijke criterium van 1000 kilometer per jaar. Zo al aan het niet beantwoorden van die brief enig vertrouwen zou kunnen worden ontleend dan geldt dat alleen voor de aard van de bewijsmiddelen. Geenszins kan daaruit het vertrouwen worden ontleend dat daarmee het bewijs van de omvang van het privé-gebruik voor andere jaren is geleverd.
Voor wat betreft de brief van eiser van 2 september 2004 acht de rechtbank het volgende van belang. Bij brief van 7 oktober 2003 heeft verweerder in verband met de aangifte IB/PVV voor het jaar 2001 onder meer vragen gesteld over het privé-gebruik auto. De brief van eiser van 2 september 2004 vormt een reactie daarop. Verweerder heeft vervolgens de aangifte gecorrigeerd. Anders dan eiser stelt, is een afwijzende reactie dus niet uitgebleven. De enkele omstandigheid dat tussen de antwoordbrief van eiser en de brief van 22 september 2005, waarbij verweerder over de voorgenomen correcties informeerde, een jaar is verstreken, kan niet meebrengen dat aangenomen moet worden dat bij eiser de indruk is gewekt van een bewuste standpuntbepaling als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 13 december 1989, nr. 25 077, BNB 1990/119.
De rechtbank ziet evenmin reden om aan te nemen dat in het kader van het boekenonderzoek dat bij [D] B.V. is ingesteld de indruk is gewekt dat er geen sprake was van een zodanig privé-gebruik van de auto dat een bijtelling achterwege kon blijven. Eiser heeft, tegenover de betwisting door verweerder, hiervoor geen bewijs bijgebracht. De enkele omstandigheid dat in het kader van een boekenonderzoek bij de vennootschap die de auto ter beschikking heeft gesteld, aandacht is besteed aan de omzetbelasting, is hiervoor niet voldoende.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.