Rechtbank Arnhem, 25-03-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:699 BC8062, AWB 07/3139
Rechtbank Arnhem, 25-03-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:699 BC8062, AWB 07/3139
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 25 maart 2008
- Datum publicatie
- 28 maart 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2008:BC8062
- Zaaknummer
- AWB 07/3139
Inhoudsindicatie
Belanghebbende neemt bij uitdiensttreding leaseauto over van werkgever. De rechtbank is van oordeel dat het bedrag dat belanghebbende in verband met deze overname van de leaseauto aan zijn werkgever heeft betaald deels kan worden aangemerkt als vergoeding voor het gebruik van de leaseauto voor prive-doeleinden in de zin van artikel 3.145, lid 6, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/3139
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 25 maart 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [H.46]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.277 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 851.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 18 juni 2007 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen tijdig beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2008 te Arnhem.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiser is van 15 november 2001 tot en met 31 mei 2004 werkzaam geweest bij [A].
In die periode is aan eiser een personenauto ter beschikking gesteld met een cataloguswaarde van € 16.086. Eiser heeft deze auto voor zakelijke en privé-doeleinden gebruikt.
Op de ter beschikking gestelde auto was de bedrijfsautoregeling van eisers werkgever van toepassing.
Deze bedrijfsautoregeling luidt onder meer als volgt:
"(…)
b. Inhoud van de regeling
(…)
5. De overeenkomst eindigt uiterlijk bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, (…)
6. Bij het beëindigen van de overeenkomst heeft de medewerker de plicht de bedrijfsauto van de Werkgever te kopen, tegen de waarde op dat moment (zie d.5.).
(…)
c. Kosten van de auto
1. Alle kosten met uitzondering van de hierna genoemde eigen bijdrage zijn voor rekening van de Werkgever. (…)
2. De door de medewerker te betalen eigen bijdrage is gelijk aan het verschil tussen enerzijds het totaal van de autokosten van het desbetreffende jaar en anderzijds de kosten welke aan de zakelijke kilometers worden toegerekend. (…)
3. De kosten van een bedrijfsauto zijn onder andere:
- afschrijving inclusief het verschil bij verkoop of inruil tussen opbrengst en boekwaarde;
(…)
d. Uitvoeringsbepalingen
(…)
5. De waarde waarvoor de medewerker de auto kan overnemen, bij het einde van de overeenkomst, wordt in beginsel vastgesteld aan de hand van de autotelex.
(…)
9. Door de Werkgever wordt een exploitatieoverzicht per auto bijgehouden. Dit exploitatieoverzicht wordt per kalender kwartaal aan de medewerker verstrekt.
10. (…) Bij het beëindigen van de overeenkomst wordt een overschot uit het exploitatieoverzicht als loon uitbetaald. Een tekort dient door de deelnemer te worden bijbetaald. (…)"
Kopieën van de exploitatieoverzichten behoren tot de gedingstukken. In deze overzichten worden enerzijds de kosten van de auto geboekt en anderzijds de vaste en variabele vergoedingen waarop eiser recht heeft gehad, alsmede het bedrag van de door eiser betaalde eigen bijdragen.
In het jaar 2004 heeft eiser een eigen bijdrage betaald van in totaal € 567,25 (5 x € 113,45).
Per 1 juni 2004 is eiser uit dienst getreden. In verband hiermee heeft eiser, uitvoering gevende aan onderdeel b.6. van de bedrijfsautoregeling, de auto overgenomen van [A] voor een bedrag van € 3.400.
De boekwaarde van de auto bedroeg op dat moment € 4.658, zodat [A] ter zake van de verkoop van de auto een boekverlies heeft geleden van € 1.258. Dit bedrag is door eiser bijbetaald aan [A].
In zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2004 heeft eiser ter zake van het privé-gebruik van de ter beschikking gestelde auto een bedrag van € 1.460 tot het loon gerekend. Hierop heeft eiser een bedrag van € 1.250 als eigen bijdrage in mindering gebracht. Per saldo heeft eiser een bijtelling aangegeven van € 210.
Bij de aanslagregeling heeft verweerder vragen aan eiser gesteld over de door hem opgevoerde eigen bijdrage. In antwoord hierop heeft eiser zich nader op het standpunt gesteld dat de eigen bijdrage zoals vermeld in de aangifte onjuist was en als volgt moet worden berekend:
Maandelijkse eigen bijdrage: € 567 (5x € 113,45)
Bijbetaling in verband met boekverlies: € 1.258
Totaal eigen bijdrage in 2004 € 1.825
Uitgaande van een eigen bijdrage van € 1.825 bedraagt de bijtelling wegens privé-gebruik van de ter beschikking gestelde auto nihil volgens eiser.
Verweerder heeft het nader standpunt van eiser niet gevolgd en slechts de maandelijks betaalde eigen bijdragen, ad € 567, in aftrek toegestaan. Dienovereenkomstig heeft verweerder het belastbaar inkomen uit werk en woning met € 683 (€ 1.250 -/- € 567) verhoogd tot € 28.277.
3. Geschil
In geschil is of het bedrag van € 1.258 dat eiser in verband met de overname van de auto aan [A] heeft betaald kan worden aangemerkt als vergoeding voor het gebruik van de auto voor privé-doeleinden.
Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend, verweerder ontkennend.
4. Beoordeling van het geschil
Artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet IB 2001) luidt, voor zover relevant, als volgt:
“1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op ten minste 22% van de waarde van de auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
(...)
5. De waarde is:
a. van een personenauto: de catalogusprijs met inbegrip van de omzetbelasting en de belasting van personenauto's en motorrijwielen;
(...)
6. Het voordeel wordt in aanmerking genomen voor zover het uitgaat boven de vergoeding die de belastingplichtige voor het gebruik voor privé-doeleinden is verschuldigd. (...)”
Eiser stelt zich op het standpunt dat de bijbetaling van € 1.258 aan [A] betrekking heeft op het privé-gebruik van de auto. Volgens eiser is deze betaling veroorzaakt door het feit dat [A] tijdens de looptijd van de bedrijfsautoregeling de afschrijving te laag heeft ingeschat. Indien [A] het bedrag van de afschrijving wel juist had berekend, dan zou hij gedurende de bezitsperiode een hogere maandelijkse eigen bijdrage verschuldigd zijn geweest. Nu die maandelijkse eigen bijdrage ziet op het privé-gebruik van de auto moet aan de vergoeding die is betaald in verband met de overname van de auto hetzelfde karakter worden toegekend, aldus eiser.
Verweerder neemt het standpunt in dat de bijbetaling van € 1.258 geen betrekking heeft op het gebruik van de auto, maar wordt opgeroepen door de beëindiging van de dienstbetrekking. Voorts stelt verweerder dat eiser de vergoeding van € 1.258 ook verschuldigd zou zijn geweest indien hij de auto alleen voor zakelijke doeleinden zou hebben gebruikt. De vergoeding kan ook daarom geen betrekking hebben op het privé-gebruik van de auto, aldus verweerder.
De rechtbank stelt voorop dat het door eiser betaalde bedrag van € 1.258 betrekking heeft op het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van de auto per 1 juni 2004. Nu de waarde in het economische verkeer van de auto op dat moment lager was dan de boekwaarde diende eiser op grond van de bedrijfsautoregeling dit verschil aan [A] te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank vindt de waardedaling van de auto zijn grond in het gebruik van de auto door eiser gedurende de periode dat de auto aan hem ter beschikking is gesteld. Met eiser is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bedrag van € 1.258 kan worden aangemerkt als een extra afschrijving die tijdens de gebruiksperiode van de auto is opgekomen. Anders dan verweerder meent, dient de door eiser betaalde vergoeding aan [A] daarom worden toegerekend aan het gebruik van de auto. Weliswaar moet verweerder worden toegegeven dat de door eiser betaalde vergoeding zijn oorsprong vindt in de beëindiging van de dienstbetrekking, maar dit neemt niet weg dat de vergoeding betrekking heeft op het gebruik van de auto.
Vaststaat dat eiser de auto tijdens de bezitsperiode zowel voor zakelijke als voor privé-doeleinden heeft gebruikt. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het redelijk om de vergoeding toe te rekenen aan zowel het zakelijke als het privé-gebruik van de auto. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat het door eiser aan [A] betaalde bedrag van € 1.258 naar rato van het gebruik tijdens de bezitsperiode dient te worden gesplitst in een vergoeding voor het gebruik van de auto voor privé-doeleinden en een vergoeding voor het gebruik van de auto voor zakelijke doeleinden.
De omstandigheid dat eiser de vergoeding op grond van de bedrijfsautoregeling ook verschuldigd zou zijn geweest indien hij de auto alleen voor zakelijke doeleinden had gebruikt, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de genoemde omstandigheid het gevolg is van het feit dat bij beëindiging van de bedrijfsautoregeling, anders dan gedurende de looptijd daarvan, geen rekening meer wordt gehouden met de aard van het gebruik van de auto tijdens de bezitsperiode en evenmin een onderscheid wordt gemaakt in zakelijke kosten en privé-kosten. Door dit achterwege te laten wordt naar het oordeel van de rechtbank in de bedrijfsautoregeling miskend dat de autokosten die aan het einde van de bedrijfsautoregeling verschuldigd zijn geworden ter zake van de overname van de auto, verband houden met en toerekenbaar zijn aan de aard van het gebruik van de auto. Dat de bedrijfsautoregeling voorziet in een verplichte bijbetaling ongeacht de aard van het gebruik, is in dit geval, waarin de auto zowel voor zakelijke als privé-doeleinden is gebruikt, dan ook onvoldoende om te concluderen dat de bijbetaling geen betrekking kan hebben op het privé-gebruik van de auto.
Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiser gegrond te worden verklaard.
Nu de rechtbank echter onvoldoende inzicht heeft in de verhouding tussen het zakelijke en privé-gebruik van de auto gedurende de bezitsperiode en partijen ter zitting hebben aangegeven dat zij het privé-gebruik en het zakelijke gebruik van de auto in onderling overleg zullen vaststellen, zal de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien maar verweerder opdragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder een nieuwe uitspraak op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 25 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.J.H. van Suilen, rechter, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.