Home

Rechtbank Arnhem, 22-04-2008, BD0468, AWB 07/2909

Rechtbank Arnhem, 22-04-2008, BD0468, AWB 07/2909

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
22 april 2008
Datum publicatie
24 april 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BD0468
Zaaknummer
AWB 07/2909

Inhoudsindicatie

5 AWR; 3:41 Awb; 6:10 Awb

Ontvankelijkheid bezwaar- tijdigheid. Aanslag gemeentelijke heffingen op onregelmatige wijze bekend gemaakt doordat de aanslag zonder machtiging van belastingplichtige naar de exploitatiemaatschappij van het vakantiepark is gezonden.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 07/2909

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 22 april 2008

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

gemachtigde: mr. [A]

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2006 een gecombineerde aanslag (aanslagnummer [0]), met dagtekening 30 april 2006, in de onroerende-zaakbelastingen en rioolrecht opgelegd.

Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij brief met dagtekening 29 mei 2007, welke door verweerder op 31 mei 2007 is ontvangen. Bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2007 heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft daartegen bij fax van 10 juli 2007, ontvangen bij de rechtbank op 10 juli 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2008 te Arnhem. Deze zaak is gevoegd behandeld met de zaak 07/2910.

Eiser noch zijn gemachtigde is daar verschenen. Namens verweerder is verschenen [B]

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser is eigenaar en gebruiker van een vakantiewoning gelegen aan de [a straat 1] te [Q]. De recreatiewoning is gelegen op het Vakantiepark [ C B.V.]. Op het vakantiepark zijn 120 huisjes gelegen, die in eigendom zijn bij verschillende eigenaren. [C B.V.] verzorgt de facilitaire zaken binnen het park.

Uit een brief van verweerder van 7 juli 2003 blijkt dat de exploitatiemaatschappij van [C B.V.] en verweerder medio 2003 hebben afgesproken dat alle belastingaanslagen met betrekking tot de vakantiewoningen op het park naar [C B.V.] zullen worden gezonden, in plaats van naar de individuele eigenaren. [C B.V.] droeg zorg voor de betalingen van de aanslagen en berekende de kosten door aan de individuele eigenaren.

De aanslagen gemeentelijke heffingen van de op het park gelegen woningen zijn verzonden naar het adres van [C B.V.], [b straat 1] te [R]

Eiser heeft verweerder niet gemachtigd om de aanslagen aan [C B.V.] te zenden.

Op 12 december 2006 is [C B.V.] failliet verklaard.

Bij brief van 19 maart 2007 heeft verweerder aan eiser het volgende kenbaar gemaakt:

“U bent in het bezit van een recreatiewoning aan de [a straat 1] te [Q]. Het is gebruikelijk van iedere eigenaar danwel gebruiker van een recreatiewoning belasting te heffen zoals onroerende zaakbelastingen, rioolrecht e.d.

In het verleden zijn de aanslagen (veelal) voldaan door de exploitatiemaatschappij van het park zijnde Vakantiepark [C B.V.]. Ook voor uw aanslag(en) zijn wij bij de invordering er vanuit gegaan dat deze door bovengenoemde B.V. voldaan zouden worden. Echter op 12 december 2006 is bij besluit van de rechtbank Vakantiepark [C B.V.]. in staat van faillissement verklaard. De gemeente [P] heeft bij de belastingheffing formeel met u te doen. Dat bovengenoemde B.V. niet aan haar verplichtingen heeft voldaan ontslaat u niet van de belastingplicht.

Gezien het bovenstaande dient u alsnog de bijgaande openstaande post(en) (m.b.t. voorgaande jaren) voor 30 april 2007 aan mij te voldoen. Voor het belastingjaar 2007 gelden de vervaltermijnen zoals op het aanslagbiljet is aangegeven. Wel moet ik u mededelen dat - wanneer u in gebreke blijft - ik genoodzaakt ben de dwanginvordering in handen te geven van de ambtenaar belast met de invordering.

Vanaf heden zal alle correspondentie met betrekking tot belastingen aan u worden verzonden”.

De bijlage vermeldt dat de aanslag over 2006 ten bedrage van € 209,50 nog openstaat.

Eiser maakt bij brief van 29 mei 2007 bezwaar tegen de aanslag over 2006. Het bezwaarschrift vermeldt:

“ Eind maart hebben wij van u een brief ontvangen met als bijlage een overzicht van twee nog te betalen bedragen, welke in verband zouden staan met gemeentelijke belastingen.”

en

“Uw brief dd 19 maart 2007 met bijlage zullen wij voor u alvast opsturen naar de curator.”

Bij brief van 29 juni 2007 heeft eisers gemachtigde kopieën van de aanslagen opgevraagd bij verweerder. Verweerder heeft bij brief van 16 juli 2007 een machtiging opgevraagd en aangegeven pas na ontvangst van een machtiging de brief van 29 juni 2007 te kunnen beantwoorden.

In het aanvullende beroepschrift van 14 augustus 2007 is opgemerkt dat verwacht wordt dat verweerder de aanslagen op korte termijn overlegt.

Verweerder verklaart eiser bij uitspraak op bezwaar niet-ontvankelijk in zijn bezwaar.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. Volgens eiser heeft hij nimmer kennis kunnen nemen van de aanslagen omdat deze naar [C B.V.] zijn gestuurd. Hij was daarom niet in staat om tijdig bezwaar aan te tekenen.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat de aanslagen op de juiste wijze bekend zijn gemaakt nu ze, conform afspraak, zijn toegestuurd aan [C B.V.]. Het op 31 mei 2007 ingediende bezwaarschrift kan daarom niet als tijdig worden aangemerkt.

4. Beoordeling van het geschil

De rechtbank stelt vast dat de aanslag met dagtekening 30 april 2006, hoewel voorzien van eisers volledige woonadres, niet aan eiser op zijn woonadres is gezonden maar aan [C B.V.]. Eiser heeft gesteld en verweerder heeft niet betwist dat hij de aanslag niet heeft ontvangen. Verweerder heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat eiser verweerder heeft gemachtigd om die aanslag, althans belastingaanslagen, aan [C B.V.] te zenden. De omstandigheid dat uit de brief van verweerder aan [C B.V.] van 7 juli 2003 blijkt dat er afspraken waren tussen [C B.V.] en verweerder over het zenden van aanslagen van individuele belastingplichtigen naar [C B.V.], doet daaraan niet af. Verweerder heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [C B.V.] gerechtigd was om een dergelijke afspraak namens alle belastingplichtigen op het park te maken. Hieruit volgt dat de aanslag niet aan eiser maar aan een derde is bekend gemaakt, hetgeen in strijd is met artikel 3:41 van de Awb.

Als een aanslag op onregelmatige wijze bekend is gemaakt, vangt in een geval als dat van eiser de bezwaartermijn pas aan op de dag waarop hij het aanslagbiljet onder ogen heeft gekregen dan wel op de dag waarop het aanslagbiljet of een kopie daarvan na doorzending of herhaalde toezending door hem is ontvangen (vgl. de arresten van de Hoge Raad van 15 maart 2000, 34 999, BNB 2000, 220 en van 15 april 2005, 40 279, BNB 2005, 251).

Uit de gedingstukken valt niet op te maken wanneer eiser het aanslagbiljet onder ogen heeft gekregen dan wel dat biljet of een kopie daarvan heeft ontvangen. Gelet op het aanvullende beroepschrift is het aannemelijk dat dat na 14 augustus 2007 is geweest. In ieder geval heeft eiser eind oktober 2007 kennis kunnen nemen van het aanslagbiljet omdat een kopie daarvan door verweerder als gedingstuk is overgelegd en bij brief van 26 oktober 2007 aan eisers gemachtigde is gezonden.

Gelet op de tekst van het bezwaarschrift en het aanvullende bezwaarschrift gaat de rechtbank er vanuit dat eiser ten tijde van het instellen van bezwaar nog niet over de aanslag dan wel een kopie daarvan beschikte. Daaruit volgt dat de bezwaartermijn op dat moment nog niet was aangevangen. Gelet op de brief van verweerder van 19 maart 2007 kon eiser redelijkerwijs menen dat de aanslag reeds tot stand was gekomen, zodat het bezwaar ontvankelijk moet worden geacht op grond van artikel 6:10 van de Awb.

Uit het voorgaande volgt dat verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep is gegrond.

Het beroep van eiser is uitsluitend gericht tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om op het inhoudelijke geschil tussen partijen te beslissen. De rechtbank zal verweerder opdragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift) voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze zaak en de zaak 07/2910 worden op grond van artikel 3 van het Bpb aangemerkt als samenhangende zaken.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- draagt verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322 en wijst de gemeente [P] aan dit bedrag aan hem te voldoen;

- gelast dat de gemeente [P] het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 22 april 2008

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, rechter, in tegenwoordigheid van L.A. Witten, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.