Rechtbank Arnhem, 28-04-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:1036 BD2543, AWB 06/4660
Rechtbank Arnhem, 28-04-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:1036 BD2543, AWB 06/4660
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 28 april 2008
- Datum publicatie
- 28 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2008:BD2543
- Zaaknummer
- AWB 06/4660
Inhoudsindicatie
Verweerder hoefde niet te twijfelen aan de inhoud van de door eiseres ingediende aangifte. Navordering mogelijk. 13e standaardvoorwaarde fiscale eenheid. Eiseres maakt niet aannemelijk dat de bedrijfswaarde van de vordering op het tijdstip van verbreken van de fiscale eenheid afwijkt van de latere overdrachtsprijs van deze vordering.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 06/4660
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 28 april 2008
inzake
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren, kantoor Lelystad, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij eiseres een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 1998 tot en met 2000. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het rapport d.d. 20 februari 2004, opgemaakt door [A] en [B]. Een afschrift van dit rapport behoort tot de gedingstukken.
Naar aanleiding van voornoemd boekenonderzoek heeft verweerder aan eiseres voor het jaar 1998 een navorderingsaanslag (aanslagnummer 89.39.639.V87.0112) vennootschaps-belasting opgelegd, berekend naar een belastbare winst van ƒ 142.960 en – na verliesverrekening – een belastbaar bedrag van nihil.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 juli 2006 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 18 augustus 2006, ontvangen bij de rechtbank op 21 augustus 2006, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2008 te Arnhem.
Namens eiseres is daar verschenen [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde]. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde], bijgestaan door [gemachtigde], [B] en [gemachtigde].
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Eiseres is opgericht op 24 september 1987. Alle aandelen in eiseres zijn in handen van de Stichting [C] (hierna: de Stichting). De certificaten van aandelen in eiseres worden gehouden door [D].
Eiseres vormde een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met haar dochtervennootschap [E] Holding B.V. (hierna: Holding B.V.). Op 31 december 1997 had eiseres onder meer een renteloze vordering op Holding B.V. van
ƒ 1.000.000.
Het eigen vermogen van Holding B.V. bedroeg op 31 december 1997 ƒ 3.563.000 negatief en op 31 december 1996 ƒ 1.192.902 negatief.
Op 15 april 1998 heeft eiseres – in het kader van een management buy-out –
haar aandelen in Holding B.V. voor een bedrag van ƒ 1 verkocht aan de personal holdings van [F] (hierna: [F]) respectievelijk [G] (hierna: [G]).
Door deze aandelenoverdracht is de bestaande fiscale eenheid voor de vennootschaps-belasting tussen eiseres en Holding B.V. met terugwerkende kracht tot 1 januari 1998 verbroken en diende eiseres – op grond van de 13e standaardvoorwaarde – haar vordering op Holding B.V. te waarderen. Eiseres heeft de vordering gewaardeerd op de nominale waarde, zijnde ƒ 1.000.000.
Op 22 april 1998 heeft eiseres haar renteloze vordering op Holding B.V. voor een bedrag van ƒ 100.000 verkocht aan [F] en [G].
Het verschil tussen de boekwaarde en de overdrachtsprijs van de renteloze vordering – zijnde ƒ 900.000 – heeft eiseres in haar aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 1998 ten laste van haar fiscale resultaat gebracht.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres de vordering per 1 januari 1998 terecht heeft gewaardeerd op de nominale waarde, zijnde ƒ 1.000.000.
Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de navorderingsaanslag dient te worden vernietigd wegens het ontbreken van een nieuw feit. Met betrekking tot het materiële geschil stelt eiseres dat de waarde van de overgedragen vordering op 1 januari 1998 ƒ 1.000.000 bedroeg. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de navorderingsaanslag terecht en op juiste gronden is opgelegd.
Eiseres concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslag. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
Ten aanzien van het ontbreken van een nieuw feit
Artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een nieuw feit dient beoordeeld te worden of de navordering voortvloeit uit feiten die bij het opleggen van de primitieve aanslag reeds bij verweerder bekend waren of redelijkerwijs bekend hadden kunnen zijn. Op verweerder rust de bewijslast dat sprake is van een nieuw feit.
Uit de aangifte en de daarbij overgelegde informatie blijkt niet dat het boekverlies op immateriële activa van ƒ 900.000, zag op de verkoop van de renteloze vordering op 22 april 1998 voor een bedrag van ƒ 100.000, terwijl dezelfde renteloze vordering op grond van de 13e standaardvoorwaarde per 1 januari 1998 door eiseres was gewaardeerd op de nominale waarde van ƒ 1.000.000.
Volgens vaste rechtspraak mag verweerder bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is verweerder in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de inhoud van de aangifte alsmede de bij de aangifte ingediende bijlage – de vennootschappelijke winst- en verliesrekening – verweerder geen aanleiding te geven om in afwijking van voormelde hoofdregel een nader onderzoek in te stellen.
Ten aanzien van de vordering
Ingevolge de 13e standaardvoorwaarde worden vorderingen van een vennootschap op een andere vennootschap waarmede zij tot het splitsingstijdstip voor de heffing van de vennootschapsbelasting was verenigd, per dat tijdstip niet gewaardeerd boven de bedrijfswaarde en evenmin boven de nominale waarde.
Onder bedrijfswaarde dient te worden verstaan de waarde die een verkrijger, bij overneming van de gehele onderneming, zou toekennen aan het afzonderlijke activum, indien hij zou uitgaan van de overnemingswaarde van het geheel en voornemens zou zijn de uitoefening van de onderneming voort te zetten (vergelijk Hoge Raad 11 december 1985, nr. 23 159, BNB 1987/187).
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de bedrijfswaarde van de vordering op 1 januari 1998 ƒ 1.000.000 bedroeg.
Gelet op de feiten zoals deze zijn vermeld, is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat zowel de bedrijfswaarde als de waarde in het economische verkeer van de vordering die eiseres op Holding B.V. per 1 januari 1998 had niet meer dan ƒ 100.000 bedroeg.
Daarbij heeft de rechtbank in de overweging betrokken de slechte financiële situatie van Holding B.V. – daargelaten de oorzaak daarvan – alsmede de omstandigheid dat de heren [F] en [G] in het kader van de management buy-out aan de vordering blijkbaar een waarde hebben toegekend van maximaal ƒ 100.000. Uitgangspunt bij deze management
buy-out was het voornemen tot voortzetting van de onderneming van Holding B.V. In het onderhavige geval is bij de overdracht van de vordering dan ook sprake van een waardering van de vordering op "going-concernbasis".
Met hetgeen eiseres heeft aangevoerd heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de bedrijfswaarde van de vordering per 1 januari 1998 een hoger bedrag dan ƒ 100.000 beliep aangezien de feiten en omstandigheden op deze datum niet wezenlijk verschilden van de feiten en omstandigheden ten tijde van de overdracht van de vordering.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, voorzitter, mr. V.M. van Daalen-Mannaerts en mr. R.A.V. Boxem, rechters, in tegenwoordigheid van mr.drs. J.A. Vriezen, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.