Home

Rechtbank Arnhem, 09-05-2008, BD6156, 07/2308

Rechtbank Arnhem, 09-05-2008, BD6156, 07/2308

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
9 mei 2008
Datum publicatie
3 juli 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BD6156
Formele relaties
Zaaknummer
07/2308

Inhoudsindicatie

Fosfaatheffing. Niet aannemelijk geworden dat analyse en bemonstering van kalverenmest structurele tekortkomingen vertonen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 07/2308

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 9 mei 2008

inzake

[X], wonende te [Z] Gem. [Q], eiser,

tegen

de inspecteur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 2002 een naheffingsaanslag fosfaatheffing met nummer [1] opgelegd.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 24 april 2007 de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 2 juni 2007, ontvangen door de rechtbank op 5 juni 2007, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Door eiser is een nader stuk overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2008 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A] en [B]. Namens verweerder is verschenen mr. [C]. Eiser heeft daarbij een pleitnota overgelegd en deze vervolgens voorgedragen.

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

Eiser is eigenaar van een stuk grond van 4,7 ha en houdt bij wijze van hobby dieren. De grond van eiser wordt bewerkt door [B] als loonwerker. [B] verzorgt ook de mestboekhouding van eiser.

Eiser heeft voor het jaar 2002 aanvankelijk een verfijnde aangifte MINAS gedaan. Nadien heeft eiser een verbeterde forfaitaire aangifte MINAS gedaan en daarin rekening houdend met een hoeveelheid aangevoerde fosfaat van 422 kg en een hoeveelheid afgevoerde fosfaat van 424 kg het bedrag aan fosfaatheffing berekend op nihil.

Door de Algemene Inspectiedienst is bij eiser in verband met de aangifte voor het jaar 2002 een onderzoek ingesteld naar de aanvoer van dierlijke meststoffen. Volgens het rapport dat hiervan is opgemaakt heeft eiser geen aangifte gedaan van een drietal bemonsterde vrachten aangevoerde kalverenmest, afkomstig van leveranciers [D] en [E]. Volgens de analyseverslagen die in verband met de bemonstering zijn gemaakt, waren die vrachten als volgt samengesteld:

afleveringsbewijs Fosfaat (in kg) Stikstof (in kg) Tonnage

114076413001891 240 174 36,06

114076413005083 128 117 38,12

114076413006314 242 175 36,32

Totaal 610 466 110,5

Naar aanleiding hiervan heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag fosfaatheffing opgelegd van € 5.472, gebaseerd op een totale aanvoer fosfaat van 1032 kg en een afvoer van fosfaat van 424 kg.

Door eiser is geen heranalyse van de betrokken partijen mest aangevraagd.

Eiser heeft een overzicht overgelegd van analyses van in 2002 door hem aangevoerde mest met daarin onder meer de volgende gegevens:

Leveringen [D]

Datum Nummer Gewicht in kg Fosfaat (P205) Kg P205 Stikstof (N) Kg N

18-apr- 114076413005083 38120 3,36 128 3,07 117

18-apr- 114073413006312 35940 3,36 121 3,07 110

Leveringen [E]

Datum Gewicht in kg Fosfaat (P205) Kg P205 Stikstof (N) Kg N

17-jan- 35440 2,48 88 3,91 139

21-jan- 36820 2,48 88 3,91 144

21-jan- 35680 2,48 47 3,91 140

20-feb- 37820 1,25 45 3,03 115

20-feb- 36020 1,25 48 3,03 109

15-apr- 34880 1,37 52 3,09 108

15-apr- 38020 1,37 58 3,09 117

16-apr- 35860 1,62 62 3,16 113

16-apr- 38420 1,62 57 3,16 121

16-apr- 35380 1,62 62 3,16 112

16-apr- 38340 1,62 60 3,16 121

16-apr- 37180 1,62 242 3,16 117

17-apr- 38880 6,66 259 4,83 188

17-apr- 36320 6,66 242 4,83 175

17-apr- 36060 6,66 240 4,83 174

3. Geschil

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot nihil.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen door hen ter zitting is aangevoerd.

4. Beoordeling van het geschil

Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat forfaitair in deze mest per 1000 kg 1,2 kg fosfaat zit en dat de uitslag van het onderzoek 5 á 6 maal hoger uitkomt. Volgens eiser komt een hoeveelheid van 1,2 kg per 1000 kg mest overeen met eerdere analyses van dezelfde mest afkomstig van dezelfde leverancier. Volgens eiser heeft mest afkomstig van rundvee over het algemeen een vrij constant fosfaatgehalte en komt het fosfaatgehalte niet uit boven het stikstofgehalte. Ter ondersteuning daarvan heeft eiser een overzicht overgelegd van analyses van bij hem aangevoerde mest. Volgens eiser moet gelet op het voorgaande aan de juistheid van de uitslag worden getwijfeld. Eiser voert verder aan dat de wijze van bemonstering onrechtmatig is. Eiser verwijst hiervoor naar een niet nader genoemde uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch.

Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat de uitspraak Hof ’s-Hertogenbosch van

22 februari 2006, 04/1382, LJN AV2544, handelt over zeugenmest en niet over dunne mest van vleeskalveren. Verweerder wijst er voorts op dat in het betrokken jaar bemonstering niet meer handmatig plaatsvond maar door middel van automatische apparatuur. Ook wijst verweerder op de uitspraak van Hof Arnhem van 5 juli 2005, 04/1133, V-N 2005/58.1.10 die volgens haar diametraal staat op de eerder genoemde uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch.

Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Meststoffenwet, hierna: de Wet (tekst geldend van

1 januari 1998 tot 1 januari 2005) worden de hoeveelheid aangevoerde en de hoeveelheid afgevoerde meststoffen vastgesteld op basis van het gewicht of het volume van de in het betreffende kalenderjaar aangevoerde en afgevoerde meststoffen en op basis van de forfaitaire omrekennormen opgenomen in bijlage C van de Wet (mestcode 18). Ingevolge die bijlage bedraagt het aantal kg fosfaat per 1000 kg mest afkomstig van vleeskalveren 1,2. Ingevolge artikel 17, vierde lid, van de Wet juncto artikel 2, eerste lid van de Regeling, voor zover hier van belang, worden indien een bedrijf waarvan forfaitaire mineralenheffingen worden geheven, een vracht dierlijke mest aanvoert waarvan overeenkomstig de Regeling een monster is genomen dat is geanalyseerd, in afwijking van het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet de hoeveelheid aangevoerde dierlijke meststoffen ook vastgesteld op basis van het gewicht en fosfaatgehalte van die meststoffen. Tussen partijen is niet in geschil dat voor de berekening van de fosfaatheffing voor de niet aangegeven vrachten moet worden uitgegaan van het werkelijke fosfaatgehalte van die meststoffen.

Ter uitvoering van de Meststoffenwet heeft de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (thans: Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) een aantal regelingen vastgesteld waaronder de Regeling hoeveelheidsbepaling dierlijke en overige organische meststoffen (hierna: de Regeling). Ingevolge artikel 6 van die Regeling geschiedt de bemonstering van vrachten dierlijke meststoffen op de wijze als is voorzien in de bijlagen behorende bij die Regeling. Ingevolge artikel 1, onderdeel c van Bijlage 3 bij de Regeling mag de toevallige afwijking tussen de samenstelling van een monster en de gemiddelde samenstelling van de vracht vloeibare dierlijke meststoffen minder bedragen dan 15% (2s-interval). De rechtbank begrijpt uit de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch dat mogelijke overschrijdingen van dat percentage vooral aan de orde waren bij varkensbedrijven (zie r.o. 2.6.3 en r.o. 4.10 daarvan). De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat ook de bemonstering en analyse van kalverenmest structurele tekortkomingen vertoonden. Eiser heeft daartoe niets overgelegd. Ook anderszins heeft de rechtbank geen reden om aan te nemen dat daarvan sprake was. Derhalve is er geen grond om te oordelen dat de bemonstering en/of de analyse onrechtmatig hebben plaatsgevonden.

De rechtbank heeft ook geen reden om aan te nemen dat de uitkomsten van de analyses niet juist zijn. Dat het fosfaatgehalte 5,5 maal hoger is dan het percentage vermeld in bijlage C, mestcode 18, van de Meststoffenwet, betekent niet dat het fosfaatgehalte niet juist is vastgesteld. Het forfaitaire percentage is immers een gemiddelde van hogere en lagere uitkomsten. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat het gehalte fosfaat van het merendeel van de vrachten mest vermeld in het onder 2 weergegeven door eiser overgelegde overzicht veel lager was. Verschillende vrachten mest kunnen immers onderling van samenstelling verschillen. Dat de in de betrokken partijen geconstateerde gehalten fosfaat onbestaanbaar zouden zijn, is niet aannemelijk geworden.

Eiser heeft ook aangevoerd dat voor de Minasheffing een rechtvaardiging ontbreekt. Volgens eiser is, anders dan verweerder stelt, Minas niet op evenwichtsbemesting gebaseerd. Ook deze grief moet worden verworpen. Gelet op het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen is het niet aan de rechter om de innerlijke billijkheid van de Meststoffenwet te beoordelen.

Eiser heeft voorts aangevoerd dat hem ten onrechte een boete is opgelegd. Anders dan eiser stelt is in verband met de opgelegde naheffingsaanslag aan hem geen boete opgelegd. Ook de betrokken aanslag zelf is niet als zodanig aan te merken. De heffing van fosfaatheffing heeft het karakter van een belasting. Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis van de Meststoffenwet dat de fosfaatheffing niet bedoeld is als straf om herhaling te voorkomen maar compensatoir en reparatoir is in die zin dat beoogd is om door middel van financiële prikkels bepaalde aanpassingen in de bedrijfsvoering te stimuleren en het economische voordeel dat agrariërs hebben die geen milieu-investeringen plegen, af te romen (TK, 1995-1996, 24 782, nr.3, blz. 35). Ook deze grief kan daarom niet slagen.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 9 mei 2008

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van L.A. Witten, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.