Rechtbank Arnhem, 12-06-2008, BD8513, AWB 07/3464
Rechtbank Arnhem, 12-06-2008, BD8513, AWB 07/3464
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 12 juni 2008
- Datum publicatie
- 24 juli 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513
- Zaaknummer
- AWB 07/3464
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid beroep. Beroep niet-ontvankelijk. Geen sprake van een beschikking in de zin van art. 1:3 van de Awb. Weigering verweerder op hiertegen gericht bezwaar te beslissen is niet voor beroep vatbaar. Wel proceskosten toegekend vanwege verweerders verwijzing naar de mogelijkheid om tegen zijn beslissing beroep in te stellen.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 07/3464
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 12 juni 2008
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst/[te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft met dagtekening 13 juli 2007 bij beschikking de verliezen voor het jaar 1999 vastgesteld op € 1.768.
Eiser heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend dat door verweerder is ontvangen op
27 juli 2007.
Eiser heeft daarop bij brief van 13 augustus 2007, ontvangen door het gerechthof Arnhem op 14 augustus 2007, beroep ingesteld. Het gerechtshof Arnhem heeft het beroepschrift vervolgens bij brief van 14 augustus 2007 doorgezonden naar deze rechtbank Arnhem alwaar het op 15 augustus 2007 is ontvangen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2008 te Arnhem.
Eiser is daar, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Bij aangetekende brief, met dagtekening 7 februari 2008 en gericht aan [gemachtigde en adres], is de gemachtigde van eiser uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Deze brief is volgens gegevens van TNT Post (Tracktrace) op 12 februari 2008 afgehaald op afhaallocatie [plaats]. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat deze brief de gemachtigde van eiser heeft bereikt. Verweerder is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
2. Feiten
Tot de stukken behoort een uitspraak van het gerechtshof Arnhem (hierna: het Hof) van 8 december 2004 met kenmerk 03/02391. De rechtbank ontleent hieraan de in de volgende alinea vermelde feiten.
Aan eiser is door verweerder met dagtekening 13 juli 2000 voor het jaar 1999 ambtshalve een aanslag IB/PVV opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van f 12.365. Het bezwaar tegen die aanslag is door verweerder bij uitspraak op bezwaar van
29 november 2003 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De aanslag is bij die gelegenheid ambtshalve verminderd tot negatief f 3.896. In november 2002 is door verweerder bij eiser een boekenonderzoek ingesteld. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder aan eiser bij brief van 14 mei 2003 schriftelijk meegedeeld dat het belastbare inkomen nader zal worden vastgesteld op f 2.042 (€ 926). Verweerder heeft het hiertegen gerichte bezwaar afgewezen. Het Hof heeft het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het bezwaar van eiser tegen die brief niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat die brief geen voor bezwaar vatbare beschikking inhield. Volgens de uitspraak van het Hof heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat voor het jaar 1999 geen verliesvaststellingsbeschikking of herzieningsbeschikking was afgegeven en dat alsnog een voor bezwaar vatbare verliesbeschikking zou worden afgegeven.
Met dagtekening 13 juli 2007 heeft verweerder voor het jaar 1999 onder verwijzing naar artikel 51a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet IB 1964) aan de gemachtigde van eiser een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud:
“Betreft
Verliesbeschikking LJN IB1999 (...)
Onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof deel ik u mee dat ik het verlies ex art. 51a Wet IB 1964 (tekst 1999) over het jaar IB 1999 van. [X] (...) heb vast gesteld op € 1.768.
(...)
NB
Het is mogelijk binnen 6 weken na dagtekening van deze beschikking in bezwaar te gaan bij de inspecteur.”.
Bij brief van 26 juli 2007, door verweerder ontvangen op 27 juli 2007, heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 3 augustus 2007 heeft [A], namens verweerder, op het bezwaar van eiser als volgt gereageerd:
“(…)
Er is reeds op 19 juni 2003 bezwaar gemaakt tegen de aanslag [aanslagnummer], hiervan heeft u met dagtekening 29 november een uitspraak ontvangen.
Het is niet mogelijk een bezwaarschrift tegen de beslissing op een bezwaarschrift in te dienen.
Ingevolge artikel 8:1 Algemene wet bestuursrecht dient/kunt u tegen deze beslissing beroep instellen bij de rechtbank. Uiteraard staat het u vrij op het moment dat u over voldoende gegevens beschikt om een ambtshalve herziening van de aanslag te vragen.
Uw brief kan niet als een pro-forma bezwaar in behandeling worden genomen.”.
Eiser heeft naar aanleiding van deze brief beroep ingesteld. In het beroepschrift staat onder meer het volgende vermeld:
“Volgens ons moet er (…) bezwaar gemaakt bij de Belastingdienst [te P].
Omdat de heer [A] zegt dat er beroep aangetekend moet worden
Tegen deze verliesbeschikking zouden wij (…) om de beroepstermijn niet
Te laten verlopen een pro forma beroep in willen dienen.”.
3. Geschil
In geschil is of het beroep van eiser ontvankelijk is.
4. Beoordeling van het geschil
Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Wet IB 1964 wordt indien de berekening van het inkomen leidt tot een negatief bedrag dit aangemerkt als een verlies.
Ingevolge artikel 51a, eerste lid, van de Wet IB 1964 stelt de inspecteur het bedrag van een verlies van een jaar vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gelijktijdig met de aanslag over dat jaar.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), voor zover hier van belang, kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, voor zover het betreft een voor bezwaar vatbare beschikking. Ingevolge artikel 7:1 van de Awb dient daaraan voorafgaand bezwaar te worden gemaakt.
Ingevolge het bepaalde in artikel 6:2 van de Awb wordt voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep onder meer met een besluit gelijkgesteld de schriftelijke weigering een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 1:3, eerste en tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, niet zijnde een besluit van algemene strekking, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Gelet op het gestelde in de brief van verweerder van 3 augustus 2007 als hiervoor onder 2 geciteerd, is de rechtbank van oordeel dat die brief moet worden aangemerkt als een schriftelijke weigering een besluit te nemen. Dit kan echter niet meebrengen dat het beroep ontvankelijk is. In dat verband acht de rechtbank het volgende van belang.
De aanslag voor het jaar 1999 is vastgesteld naar een positief belastbaar inkomen. Gelet op het bepaalde in artikel 51 van de Wet IB 1964 was er daarom geen wettelijke basis om in verband daarmee een afzonderlijke voor bezwaar vatbare verliesbeschikking af te geven op de voet van artikel 51a van de Wet IB 1964. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van
16 december 2005 (nr. 41 587), BNB 2006/74 ligt in een dergelijk geval in de aanslag een beschikking tot vaststelling van de aanslag op nihil besloten. Uit de brief van [A] namens verweerder van 3 augustus 2007 leidt de rechtbank af dat tegen de uitspraak op het tegen de aanslag voor het jaar 1999 ingestelde bezwaar geen beroep is ingesteld. De vermindering van de aanslag bij beschikking van 29 november 2003 is ambtshalve geschied en heeft derhalve plaatsgevonden op de voet van artikel 65 van de Awr. Tegen een dergelijke ambtshalve vermindering staat geen bezwaar en beroep open. Tegen latere verminderingen staat daarom evenmin bezwaar en beroep open.
Voor de als verliesbeschikking aangeduide brief van verweerder van 13 juli 2007 geldt evenwel het volgende. Het bedrag dat daarin als het voor het jaar 1999 vastgestelde verlies wordt genoemd is € 1.768. Dit bedrag is gelijk aan het bij beschikking van 29 november 2003 genoemde bedrag van -/- f 3.896. Het reeds vastgestelde verlies is dus niet verder verminderd. Dit betekent dat deze brief geen rechtsgevolgen teweeg heeft gebracht. Van een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Awb is dus geen sprake. Reeds hierom stond daartegen geen bezwaar open. Dit brengt mee dat de weigering om op een bezwaar hiertegen te beslissen niet voor beroep vatbaar is.
Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep van eiser niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Proceskosten
Gelet op de inhoud van de brief van 3 augustus 2007 van verweerder die ruimte laat voor misverstand over de mogelijkheid van het instellen van beroep, ziet de rechtbank wel aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken en tot vergoeding van het griffierecht. Er is sprake van door een derde beroepsmatig verleende bijstand. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb in verbinding met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft de rechtbank de kosten daarvan begroot op
€ 322 (1 punt voor beroepschrift; waarde per punt € 322). Eiser heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 322 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die die kosten aan eiser moet vergoeden en
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van M. Brouwer, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.