Home

Rechtbank Arnhem, 26-09-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:2250 BF9628, AWB 08/1062

Rechtbank Arnhem, 26-09-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:2250 BF9628, AWB 08/1062

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
26 september 2008
Datum publicatie
16 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BF9628
Zaaknummer
AWB 08/1062

Inhoudsindicatie

Auto gehele jaar ter beschikking gesteld ondanks langdurige ziekte.

Eiser is in loondienst en heeft de beschikking over een personenauto van de werkgever waar hij ook prive gebruik van mag maken. Eiser wordt langdurig ziek en verliest gedurende een half jaar zijn rijbevoegdheid. Omdat de auto bij de werknemer thuis is blijven staan en zijn familieleden - ook al hadden zij daaraan geen behoefte en hebben zij dat feitelijk niet gedaan - gebruik van konden maken, oordeelt de rechtbank dat de auto het gehele jaar ter beschikking is blijven staan in de zin van artikel 3.145 Wet IB 2001 (tekst 2004).

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/1062

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 26 september 2008

inzake

[X], wonende te [Z], eiser,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 18 juli 2007 voor het jaar 2004 een aanslag (aanslagnummer [H.46]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 67.542 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.159.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 januari 2008 de aanslag gehandhaafd.

Eiser heeft daartegen bij brief van 18 februari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 19 februari 2008, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2008 te Arnhem.

Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen mevrouw [A].

2. Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2.1. Eiser was in het jaar 2004 in dienst bij [B] B.V. Deze werkgever heeft hem een personenauto ter beschikking gesteld. De cataloguswaarde van de auto bedraagt € 34.830. Eiser mag de auto ook gebruiken voor privé doeleinden. Er zijn door zijn werkgever geen belemmeringen opgelegd voor gebruik van de auto door de echtgenote of de kinderen van eiser.

2.2. Eiser is medio maart 2004 getroffen door een herseninfarct. Tijdens zijn revalidatie is aan hem een ontzegging van zijn rijbevoegdheid opgelegd. Na het volgen van rijlessen en het afleggen van een examen was eiser vanaf medio oktober 2004 weer bevoegd en in staat gebruik te maken van de auto.

2.3 Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het genoten voordeel wegens privé gebruik van de door de werkgever ter beschikking gestelde auto 5/12 deel van het autokostenforfait opgenomen. Hij heeft dat berekend op € 34.830 x 22% = 7.662 x 5/12 = € 3.190.

2.4. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag het aangegeven inkomen uit werk en woning met het verschil tussen € 7.662 en 3.190 (= € 4.472) verhoogd en vastgesteld op € 67.542. Het inkomen uit sparen en beleggen is overeenkomstig de aangifte op € 13.159 vastgesteld.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag of het autokostenforfait in een geval als het onderhavige naar tijdsgelang kan worden toegepast.

Deze vraag wordt door eiser bevestigend en door verweerder ontkennend beantwoord.

Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 63.070.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Eiser bepleit dat bijtelling van het autokostenforfait achterwege moet blijven met betrekking tot de periode van zeven maanden waarin hij ten gevolge van ziekte niet kon en ook niet mocht autorijden. Eiser heeft de auto in zijn ziekteperiode niet aan zijn werkgever teruggegeven, maar deze heeft in die periode ongebruikt bij zijn woning gestaan. Weliswaar was het eiser toegestaan dat hij zijn echtgenote en zijn kinderen gebruik liet maken van de auto, maar deze maakten daarvan volgens eiser geen gebruik omdat zijn echtgenote wegens lichamelijke beperkingen niet in staat was in de auto te rijden (zij reed in een eigen aangepaste auto) en zijn kinderen niet meer thuis woonden. Onder deze omstandigheden acht eiser het redelijk dat toepassing van het autokostenforfait over zijn ziekteperiode achterwege blijft.

4.2. Het eerste en het tweede lid van artikel 3.145 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001, tekst 2004) luiden als volgt:

“1. Indien aan de belastingplichtige ook voor privé-doeleinden een auto ter beschikking is gesteld, wordt het voordeel op jaarbasis gesteld op tenminste 22% van de waarde van auto. De auto wordt in ieder geval geacht ook voor privé-doeleinden ter beschikking te zijn gesteld tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.

2. Indien uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel gesteld op nihil.”

4.3. Voor de toepassing van het autokostenforfait over het gehele jaar is vereist dat de auto het gehele jaar aan eiser ter beschikking is gesteld. Aan dat vereiste is hier voldaan. De rechtbank acht hierbij van belang dat de werkgever de auto niet heeft teruggevorderd gedurende de ziekteperiode of een gedeelte daarvan. De beschikkingsmacht over de auto is derhalve bij eiser blijven liggen. Dat uit zich ook in de mogelijkheid tot gebruik door de echtgenote of de kinderen van eiser. Daarbij is niet van belang dat feitelijk geen gebruik is gemaakt van die mogelijkheid.

4.4. De omstandigheid dat de werknemer feitelijk geen gebruik kan maken van de auto is voor de Hoge Raad geen aanleiding geweest toepassing van het autokostenforfait achterwege te laten. In zijn arrest van 23 maart 1983, BNB 1983/154, oordeelde de Hoge Raad dat de omstandigheid dat een ter beschikking gestelde auto tijdens reizen naar het buitenland bij een vliegveld staat geparkeerd en de werknemer en diens huisgenoten of andere persoonlijke relaties daardoor feitelijk geen gebruik van de auto kunnen maken niet aan toepassing van het autokostenforfait in de weg staat. In een vergelijkbaar geval, waarin de auto tijdens de buitenlandse zakenreizen ongebruikt in de garage van de werknemer was blijven staan, oordeelde de Hoge Raad dat de werkgever de betreffende auto ook tijdens die reizen voor de werknemer beschikbaar hield en dat de auto derhalve niet als teruggegeven kan worden beschouwd (HR 10 februari 1988, BNB 1988/111).

4.5. De wetgever heeft met de regeling van het autokostenforfait een enigszins grove regeling getroffen. Om wille van de doelmatigheid heeft de wetgever de grofheid van deze regeling bewust aanvaard. Voor toepassing van de door eiser bepleite redelijke wetstoepassing is buiten de tegenbewijsregeling van het tweede lid dan geen plaats. Daarom ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen indien feitelijk gebruik van de auto tijdelijk onmogelijk is tengevolge van ziekte.

4.6. Op grond van het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat de auto gedurende het gehele jaar 2004 aan eiser ter beschikking was gesteld. Nu eiser ter zitting heeft verklaard dat hij in het jaar 2004 meer dan 500 kilometer met de auto voor privé-doeleinden heeft gereden, kan toepassing van het forfait evenmin op grond van het tweede lid van artikel 3.145 Wet IB 2001 achterwege blijven.

4.7. Eiser heeft aangevoerd dat hij de wettelijke regeling onredelijk vindt. Het is echter aan de rechter niet toegestaan om de innerlijke waarde of de billijkheid van een wet te beoordelen.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 26 september 2008

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.