Home

Rechtbank Arnhem, 22-02-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:53 BF9755, AWB 07/3292

Rechtbank Arnhem, 22-02-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:53 BF9755, AWB 07/3292

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
22 februari 2008
Datum publicatie
16 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BF9755
Zaaknummer
AWB 07/3292

Inhoudsindicatie

"Verweerder is zonder opgaaf van redenen niet ter zitting verschenen. Een dergelijke proceshouding acht de rechtbank in strijd met de regels van fatsoen ten opzichte van een belastingplichtige. Van verweerder mag immers worden verwacht dat hij ter zitting het door hem ingenomen standpunt nader toelicht en waar nodig onduidelijkheden bij de belastingplichtige wegneemt. Door niet ter zitting te verschijnen wordt schade toegebracht aan het vertrouwen dat een belastingplichtige in de overheid behoort te hebben. Dit te meer nu eiser in een eerder stadium reeds heeft aangegeven dat hem – door het afzien van mediation door verweerder – een mogelijkheid wordt ontnomen om uitleg te krijgen over de waardebepaling van zijn woning."

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 07/3292

Uitspraakdatum: 22 februari 2008

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[X], wonende te [Z], eiser,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 23 juli 2007 op het bezwaar van eiser tegen de beschikkingen waarbij de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a straat 1] te [Z] (hierna: de woning), is gewaardeerd krachtens de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2008.

Eiser is daar verschenen. Verweerder is – na voorafgaande kennisgeving aan de rechtbank maar zonder opgaaf van redenen – niet verschenen.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de vastgestelde waarde tot € 322.250 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

- gelast dat de gemeente [P] het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.

2. Gronden

Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

Eiser is eigenaar en gebruiker van de woning. De woning betreft een twee onder een kap woning. De inhoud van de woning (hoofdgebouw inclusief serre en kelder) bedraagt volgens het hierna te noemen taxatierapport ongeveer 449m³ en de oppervlakte van het perceel bedraagt circa 534m².

Verweerder heeft bij de aanslag/beschikkingsbiljet WOZ met nummer [1] krachtens artikel 22 van de Wet WOZ de waarde van de woning, per waardepeildatum 1 januari 2005 vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 op € 339.000. In de uitspraak op bezwaar is de waarde gehandhaafd.

In geschil is de waarde van de woning op de waardepeildatum. Eiser heeft geen taxatierapport overgelegd. Hij heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verweerder handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel en heeft dit als volgt toegelicht. Enerzijds hanteert verweerder ten aanzien van de woning een waardestijging ten opzichte van de vorige waardepeildatum van 5,3% terwijl het – behoudens de perceelgrootte – identieke object gelegen aan de [a straat 2] slechts met 2,8% is gestegen. Verweerder heeft geweigerd de stijging van de woning eveneens te beperken tot 2,8%. Anderzijds heeft verweerder de waarde van het object gelegen aan de [a straat 3] per waardepeildatum 1 januari 2005 wel met € 20.000 wel verlaagd naar aanleiding van de verkoopopbrengst van het object gelegen aan de [a straat 4] in het jaar 2007. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat de inhoud van de woning door verweerder ten onrechte is vastgesteld op 449m³ terwijl bij de twee vorige waardepeildata (1 januari 2001 en 1 januari 2003) is uitgegaan van een inhoud van 400m³.

De bewijslast inzake de juistheid van de aan de woning toegekende waarde ligt bij verweerder. Ter staving van de door hem verdedigde waarde heeft verweerder bij het verweerschrift een taxatierapporten overgelegd, op 15 oktober 2007 opgemaakt door

[A] gediplomeerd WOZ-taxateur. In dit taxatierapport is de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2005 getaxeerd op € 339.000. Naast gegevens van de woning, bevat dit taxatierapporten gegevens van vier vergelijkingsobjecten waarvan de verhouding ten opzichte van de woning telkens is aangegeven.

Met het hiervoor vermelde taxatierapport heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de woning op de waardepeildatum een waarde in het economische verkeer had van € 339.000.

Tegenover de gemotiveerde betwisting door eiser heeft verweerder geen verklaring gegeven voor het feit dat de inhoud van de woning – in tegenstelling tot eerdere jaren – thans 449m³ en niet 400m³ bedraagt. De rechtbank zal dan ook uitgaan van een inhoud van de woning van 400m³. Uitgaande van een prijs per m³ van € 342 waarvan verweerder in het taxatierapport is uitgegaan dient de waarde van de woning te worden verminderd met € 16.750 (zijnde

49m³ maal € 342) en te worden vastgesteld op € 322.250.

Gelet op het vorenstaande behoeft de grief van eiser met betrekking tot het gelijkheids-beginsel geen nadere bespreking aangezien dit niet zal leiden tot een lagere waarde van de woning als voornoemd.

Ten slotte hecht de rechtbank eraan op te merken dat hoewel op verweerder geen wettelijke verplichting rust ter zitting te verschijnen zij het ten zeerste betreurt dat verweerder – weliswaar met kennisgeving aan de rechtbank – zonder opgaaf van redenen niet ter zitting is verschenen. Een dergelijke proceshouding acht de rechtbank in strijd met de regels van fatsoen ten opzichte van een belastingplichtige. Van verweerder mag immers worden verwacht dat hij ter zitting het door hem ingenomen standpunt nader toelicht en waar nodig onduidelijkheden bij de belastingplichtige wegneemt. Door niet ter zitting te verschijnen wordt schade toegebracht aan het vertrouwen dat een belastingplichtige in de overheid behoort te hebben. Dit te meer nu eiser in zijn brief d.d. 3 oktober 2007 reeds heeft aangegeven dat hem – door het afzien van mediation door verweerder – een mogelijkheid wordt ontnomen om uitleg te krijgen over de waardebepaling.

Van voor vergoeding komende als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank niet gebleken.

Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.F. Geerling, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Esveld, griffier.

De griffier is verhinderd deze De rechter,

uitspraak te ondertekenen.

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.