Rechtbank Arnhem, 26-09-2008, BF9956, AWB 08/565
Rechtbank Arnhem, 26-09-2008, BF9956, AWB 08/565
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Arnhem
- Datum uitspraak
- 26 september 2008
- Datum publicatie
- 16 oktober 2008
- ECLI
- ECLI:NL:RBARN:2008:BF9956
- Zaaknummer
- AWB 08/565
Inhoudsindicatie
IB/PVV. Artikel 16 AWR. Nieuw feit. Interne compensatie. Beroep op vertrouwensbeginsel.
Aftrek kosten kinderopvang. Navordering wegens ontbreken nieuw feit afgewezen. Opgewekt vertrouwen belastingtelefoon afgewezen.
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
registratienummer: AWB 08/565
uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van 26 september 2008
inzake
[X], wonende te [Z], eiser,
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2005 een aanslag (aanslagnummer [H.56]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.019.
Eiser heeft tegen deze aanslag een bezwaarschift bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft aan eiser voor het zelfde jaar een navorderingsaanslag (aanslagnummer [H.57]) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.419.
Eiser heeft ook tegen deze navorderingsaanslag een bezwaarschift bij verweerder ingediend.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2008 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 28 januari 2008, ontvangen bij de rechtbank op 30 januari 2008, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. Verweerder heeft voor de zitting een pleitnota ingestuurd die in afschrift is verstrekt aan eiser.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2008 te Arnhem.
Namens eiser is verschenen de heer [A], gemachtigde. Namens verweerder is verschenen de heer [B]. Diens pleitnota is aangemerkt als te zijn voorgelezen.
Gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2.1. Eiser is gehuwd met mevrouw [Y]. Tot het gezin behoren twee kinderen [vier en acht jaar].
2.2. De kinderen worden in het jaar 2005 gedurende een gedeelte van de week opgevangen in Kinderdagverblijf [C] in [Z]. De kosten van deze opvang zijn door eiser en zijn echtgenote gedragen.
2.3. Begin 2006 leveren eiser en zijn echtgenote de gegevens – waaronder de nota’s voor de kinderopvang - voor het indienen van de aangiften IB/PVV in bij gemachtigde. Omdat eiser en zijn echtgenote in het jaar 2005 geen kinderopvangtoeslag hadden aangevraagd, informeert de echtgenote bij de Belastingtelefoon of de kosten van kinderopvang alsnog in de aangifte verwerkt kunnen worden. De medewerker van de Belastingtelefoon heeft geantwoord dat aftrek van de kosten in de aangifte mogelijk is.
2.4. Om het antwoord van de Belastingtelefoon te verifiëren heeft gemachtigde dezelfde vraag telefonisch aan de Belastingtelefoon voor belastingconsulenten (hierna: Beconlijn) voorgelegd. Ook daar werd bevestigend geantwoord.
2.5. Op 2 maart 2006 dient eiser op papier zijn aangifte IB/PVV over het jaar 2005 in bij verweerder. Bij het aangiftebiljet zijn geen bijlagen gevoegd. Vraag 27 van het aangiftebiljet behandelt de uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar. Bij deze vraag is opgenomen: “Had u of uw fiscale partner in 2005 uitgaven voor levensonderhoud van een kind jonger dan 30 jaar, bijvoorbeeld voor voeding of kleding en bestond er geen recht op kinderbijslag of studiefinanciering voor dit kind?” Bij een ontkennende beantwoording wordt aangegeven dat vraag 27 verder niet hoeft te worden ingevuld. Bij vraag 27a (aftrek uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar) neemt eiser € 2.400 op. Tevens verzoekt eiser om toepassing van de combinatiekorting.
2.6. Op 7 juni 2006 maakt de gemachtigde van eiser namens diens echtgenote bezwaar tegen de aan haar verleende voorlopige teruggaaf over het jaar 2005. Aangegeven wordt dat de voorlopige teruggaaf tot een te hoog bedrag is verleend. Onder aan de brief is opgemerkt: “Bijlage aangifte berekeningen uit Acrobat Archief”.
2.7. Op 24 augustus 2006 maakt de gemachtigde namens eiser bezwaar tegen de aan hem opgelegde voorlopige aanslag over het jaar 2005 omdat ten onrechte geen rekening is gehouden met de combinatiekorting van € 228. Onder aan de brief is opgemerkt: “Productie aangehecht”.
2.8. Op 28 september 2006 vermindert verweerder de aan eiser opgelegde voorlopige aanslag met het bedrag van de combinatiekorting.
2.9. Met dagtekening 18 juli 2007 legt verweerder de aanslag IB/PVV over het jaar 2005 op. Het belastbare inkomen uit werk en woning wordt overeenkomstig de aangifte op € 27.019 gesteld. Bij het berekenen van de verschuldigde belasting en premie is een gecombineerde heffingskorting van € 3.293 toegepast.
2.10. Op 24 juli 2007 maakt gemachtigde namens eiser bezwaar tegen de aanslag. Het bezwaar richt zich tegen het niet verlenen van de combinatiekorting van € 228. Bij het bezwaarschrift is een uitdraai gevoegd van het computerprogramma Klubas Belastingpraktijk Compact 2006 (hierna: het aangifterapport). In het aangifterapport is een specificatie gevoegd van de forfaitaire uitgaven voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar. Hieruit blijkt dat de aftrekpost betrekking heeft op de kinderen [D] (geboren 15 december 1997) en [D] (geboren 5 juli 2001).
2.11. Naar aanleiding van het bezwaarschrift neemt verweerder telefonisch contact op met de gemachtigde van eiser en vraagt een toelichting op de specificatie in het aangifterapport van de kosten voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar.
2.12. Bij brief van 13 augustus 2007 zendt gemachtigde afschriften van de nota’s inzake de kinderopvang en van de betalingsbewijzen.
2.13. Bij brief van 21 augustus 2007 schrijft verweerder aan gemachtigde dat hij de combinatiekorting alsnog zal toekennen. Tevens schrijft verweerder dat hij naar aanleiding van de ontvangen bescheiden tot de conclusie is gekomen dat de aftrekpost van € 2.400 in de aangifte kosten van kinderopvang betreft en dat deze aftrekpost ten onrechte is opgenomen, omdat de kinderopvangregeling vanaf het jaar 2005 geheel buiten de aangifte IB/PVV blijft. Verweerder kondigt aan een navorderingsaanslag op te zullen leggen.
2.14. In zijn brief van 24 augustus 2008 schrijft gemachtigde dat hij niet akkoord kan gaan met navordering.
2.15. Verweerder heeft met dagtekening 12 oktober 2007 aan eiser voor 2005 een navorderingsaanslag (aanslagnummer [H.57]) IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.419. Bij het berekenen van de verschuldigde belasting en premie is een gecombineerde heffingskorting van € 3.521 toegepast.
2.16. Eiser heeft tegen deze navorderingsaanslag een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
3. Geschil
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Met betrekking tot de navorderingsaanslag: Heeft verweerder een navordering rechtvaardigend nieuw feit in de zin van artikel 16 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR)?
- Met betrekking tot de primitieve aanslag: Mag verweerder de vermindering van de aanslag ten gevolge van het alsnog toekennen van de combinatiekorting compenseren met meer verschuldigde belasting omdat de kosten van levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar alsnog niet in aftrek worden toegelaten?
Eiser beantwoordt deze vragen ontkennend en verweerder bevestigend.
Eiser concludeert met betrekking tot de navorderingsaanslag tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de navorderingsaanslag. Hij concludeert met betrekking tot de primitieve aanslag tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning tot een bedrag van € 27.019 en vaststelling van de gecombineerde heffingskorting op een bedrag van € 3.521.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag
4.1.1. Nieuw feit
Eiser heeft aangevoerd dat de inspecteur niet over een nieuw feit in de zin van artikel 16 AWR beschikt. Volgens eiser is zowel bij het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag IB/PVV over het jaar 2005 van eisers echtgenote, als bij het bezwaarschrift tegen de voorlopige aanslag IB/PVV over het jaar 2005 van eiser zelf een afschrift van het aangifterapport gevoegd. Bij het vaststellen van de (definitieve) aanslag over het jaar 2005 kon verweerder over deze bescheiden beschikken. De specificatie in het aangifterapport van de aftrekpost wegens kosten van levensonderhoud van kinderen, in combinatie met de jonge leeftijd van die kinderen, had verweerder tot nader onderzoek moet leiden. Nu hij dit heeft nagelaten, beschikt verweerder niet over een navordering rechtvaardigend nieuw feit, aldus gemachtigde.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd betwist dat hij over deze bescheiden beschikte ten tijde van de aanslagregeling. Hij heeft echter vooral benadrukt dat hij niet naar de stukken van de voorlopige aanslagregeling hoefde te kijken.
De rechtbank acht aannemelijk dat de aangifterapporten in het kader van de behandeling van bezwaarschriften tegen de voorlopige aanslagen aan verweerder zijn verstrekt. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de in de feiten genoemde verwijzing in de bezwaarschriften naar bijlagen en de stelligheid waarmee gemachtigde zowel in de van hem afkomstige gedingstukken als ter zitting de indiening van het aangifterapport heeft verdedigd. Hetgeen verweerder ter zitting hiertegen heeft ingebracht acht de rechtbank onvoldoende duidelijk en stellig om tot een ander oordeel te komen. Voor de beoordeling van het geschil zal de rechtbank er daarom van uitgaan dat verweerder ten tijde van het vaststellen van de aanslag over het jaar 2005 de beschikking had over het aangifterapport.
Het is vaste jurisprudentie dat de inspecteur in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is hij normaal gesproken niet gehouden. Tot nader onderzoek is de inspecteur echter wel gehouden, indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, de juistheid van de in de aangifte opgenomen gegevens in redelijkheid behoort te betwijfelen (zie o.a. Hoge Raad 6 juni 2001, BNB 2001/397). Bij de beoordeling van de aangifte dient de inspecteur kennis te nemen van de gegevens waarover hij de beschikking heeft, zoals de aangiften en aanslagen over voorafgaande jaren. Daaronder vallen ook de gegevens die door een belastingplichtige verstrekt zijn in het kader van de voorlopige aanslagregeling. Dat betekent dat verweerder bij het vaststellen van de definitieve aanslag over het jaar 2005 naar het oordeel van de rechtbank gehouden was het aangifterapport – ter beschikking gesteld door eiser in het kader van het bezwaar tegen de voorlopige aanslag over het zelfde jaar - te raadplegen.
Bij de beoordeling van het aangifterapport met normale zorgvuldigheid had het verweerder op moeten vallen dat de aftrekpost van € 2.400 betrekking had op de twee jonge kinderen van eiser. Nu voor kinderen met een leeftijd van vier en acht jaar – behoudens enkele uitzonderingen - aanspraak bestaat op kinderbijslag en een dergelijke aanspraak de aftrek van onderhoudskosten blokkeert, had verweerder in redelijkheid aan de in de aangifte opgenomen aftrekpost moeten twijfelen en was hij tot nader onderzoek verplicht. Nu hij dat nader onderzoek heeft nagelaten, heeft verweerder een verzuim begaan dat aan navordering in de weg staat.
Het betoog van verweerder dat aan de voorlopige aanslagregeling – waarbij de kosten van levensonderhoud in aftrek zijn toegelaten - in het algemeen geen vertrouwen kan worden ontleend is op zich zelf juist. Dat betekent dat verweerder bij het opleggen van de aanslag het recht had de aftrekpost alsnog ter discussie te stellen. De omstandigheid dat hij dat heeft nagelaten levert echter, zoals hiervoor is overwogen, een ambtelijk verzuim op.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de navorderingsaanslag gegrond te worden verklaard.
4.2. Uitspraak op bezwaar tegen de primitieve aanslag
4.2.1. Ontbreken schriftelijke uitspraak
Verweerder heeft zijn beslissing op het bezwaarschrift tegen de primitieve aanslag (H56) niet in een schriftelijk stuk vastgelegd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat zijn uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag (H57) tevens is bedoeld als een uitspraak op bezwaar tegen de primitieve aanslag, waarbij hij deze onder toepassing van interne compensatie heeft gehandhaafd. Gemachtigde heeft ter zitting aangegeven dat hij de uitspraak op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag ook zo heeft opgevat en om die reden tegen beide uitspraken beroep heeft ingesteld. De rechtbank sluit zich aan bij de opvattingen van partijen. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag geacht wordt te zijn gedaan op 7 januari 2008 en dat het daartegen op 30 januari 2008 ingediende beroep ontvankelijk is.
4.2.2. Interne compensatie
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser volgens de wettelijke regelingen recht heeft op toepassing van de combinatiekorting van € 228 en geen recht heeft op aftrek van de kosten van levensonderhoud van zijn kinderen. Verweerder heeft aangevoerd dat het hem is toegestaan de vermindering van de aanslag wegens toekenning van de combinatiekorting te compenseren met verhoging van de aanslag tot maximaal het zelfde bedrag ter zake van de kosten levensonderhoud.
Anders dan eiser bepleit, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in beginsel een beroep kan doen op interne compensatie. Artikel 7:11 van de Awb staat hieraan niet in de weg (Hoge Raad 24 januari 2003, BNB 2003/172). De rechtbank begrijpt de stellingen van eisers gemachtigde in dat licht aldus dat het vertrouwensbeginsel in de weg staat aan interne compensatie.
4.2.3. Vertrouwen opgewekt door inlichtingen Belastingtelefoon
Gemachtigde heeft aangevoerd dat bij hem door inlichtingen verstrekt door de Belastingtelefoon en de Beconlijn te honoreren vertrouwen is opgewekt. Zijn cliënten en hij zelf hebben aan deze informatiediensten van de Belastingdienst de vraag voorgelegd of in de situatie dat geen kinderopvangtoeslag is ontvangen, de gemaakte kosten in de aangifte inkomstenbelasting in aftrek kunnen worden gebracht. De Belastingdienst heeft deze vraag twee maal positief beantwoord. De positieve beantwoording van de vraag door de Belastingdienst heeft er toe geleid dat eiser en zijn echtgenote hebben afgezien van het alsnog aanvragen van een kinderopvangtoeslag. De aanvraagtermijn voor die toeslag over 2005 liep op 31 maart 2006 af, zodat de toeslag inmiddels niet meer kan worden aangevraagd.
De rechtbank overweegt als volgt. Uitlatingen gedaan door de belastingdienst in het kader van een voorlichtende taak, zoals een toelichting bij het aangiftebiljet of een mededeling van de belastingtelefoon binden verweerder in beginsel niet. Slechts indien de belastingplichtige de onjuistheid van die uitlatingen niet had hoeven te beseffen en tevens afgaande op de onjuiste inlichtingen een handeling heeft verricht of nagelaten als gevolg waarvan hij schade lijdt, kan de belastingdienst wel gebonden zijn aan uitlatingen in het kader van zijn voorlichtende taak (Hoge Raad 3 januari 1990, BNB 1990/148).
De eerste vraag is of eiser of diens gemachtigde de onjuistheid van de mededelingen van de Belastingdienst had kunnen en moeten beseffen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verweerder heeft aangevoerd en door eiser is niet weersproken dat door het Ministerie van Financiën al in 2004 een persbericht over de nieuwe regels voor kinderopvang is uitgebracht en dat in de (vak-)pers nadien in ruime mate aandacht is geweest voor deze nieuwe regels. Eveneens pleit voor een bevestigende beantwoording dat eisers gemachtigde een professionele belastingadviseur is waarvan mag worden verwacht dat deze op de hoogte is van de ontwikkelingen op zijn vakgebied. De vraag of de kosten van kinderopvang voor kinderen waarvoor kinderbijslag wordt genoten als buitengewone uitgaven aftrekbaar zijn,
is geen ingewikkelde vraag. Over de niet-aftrekbaarheid van die kosten kan in de situatie van eiser – zeker voor een beroepsmatig optredende belastingadviseur - geen enkele twijfel bestaan. Daar komt bij dat in het aangiftebiljet duidelijk is aangegeven dat geen recht op aftrek bestaat voor kinderen waarvoor kinderbijslag wordt ontvangen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser, bijgestaan door een professionele gemachtigde, de onjuistheid van de mededelingen van de Belastingdienst hadden moeten beseffen. In ieder geval was er aanleiding voor een zodanige grote twijfel dat het op de weg van eiser had gelegen nader onderzoek te (laten) verrichten of de vraag schriftelijk aan verweerder voor te leggen. Zowel de termijn voor indiening van de aangifte als de aanvraagtermijn voor een kinderopvangtoeslag (beide eindigden 1 april 2006) lieten daarvoor nog de ruimte. Van door de verstrekte inlichtingen opgewekt vertrouwen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. De tweede vraag, of eiser door de inlichtingen schade heeft geleden, hoeft dan geen beantwoording meer.
4.2.4. Vertrouwen opgewekt tijdens behandeling van het bezwaarschrift
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder door het opvragen van nota’s en betalingsbewijzen bij eiser het vertrouwen heeft opgewekt dat na inzending van die bescheiden de aftrekpost zou worden gehonoreerd. De rechtbank verwerpt dit standpunt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het opvragen van deze bescheiden – juist in het kader van onderzoek naar de aftrekbaarheid daarvan - in redelijkheid niet door eiser als een voorwaardelijke toezegging kon worden opgevat. De discussie met verweerder over de aftrekbaarheid was immers nog niet afgerond.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep tegen de primitieve aanslag ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiser in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase wordt niet toegekend, nu gemachtigde in het bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag niet om een vergoeding heeft gevraagd (artikel 7:15, tweede lid, van de Awb).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de primitieve aanslag (H56) ongegrond;
- verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslag (H57) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de navorderingsaanslag;
- vernietigt de navorderingsaanslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 39 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 26 september 2008
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.