Home

Rechtbank Arnhem, 28-10-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:2505 BG1805, AWB 08/1557

Rechtbank Arnhem, 28-10-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:2505 BG1805, AWB 08/1557

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
28 oktober 2008
Datum publicatie
29 oktober 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BG1805
Zaaknummer
AWB 08/1557

Inhoudsindicatie

Heffingsrente bij terugvordering voorlopige teruggaaf heffingskorting.

Eiseres moet de aan haar over het jaar 2004 uitbetaalde voorlopige teruggaaf heffingskorting terug betalen omdat ook haar partner over het jaar 2004 geen belasting is verschuldigd. De rechtbank acht het in rekening brengen van heffingsrente gerechtvaardigd omdat de voorlopige teruggaaf op verzoek is verleend en in de toelichting op dat verzoek de voorwaarden waren aangegeven. De omstandigheid dat de voorlopige teruggaaf pas aan het einde van de driejaarstermijn is teruggevorderd acht de rechtbank geen belemmering voor het in rekening brengen van heffingsrente. Wel matigt de rechtbank de heffingrente omdat verweerder niet heeft gereageerd op een verzoek van eiseres om de voorlopige teruggaaf door middel van een voorlopige aanslag terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 08/1557

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 28 oktober 2008

inzake

[X], wonende te [Z], eiseres,

tegen

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 21 december 2007 gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2004 (aanslagnummer [.]) bij beschikking € 252 heffingsrente in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2008 de beschikking gehandhaafd.

1.3. Eiseres heeft daartegen bij brief van 20 maart 2008, ontvangen bij de rechtbank op 25 maart 2008, beroep ingesteld.

1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

1.5. Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.

1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008 te Arnhem.

1.7. Namens eiseres is daar verschenen de heer [Y], gemachtigde. Namens verweerder is verschenen de heer [B].

1.8. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.

2. Feiten

2.1. Eiseres is gehuwd met de heer [Y] (hierna: de echtgenoot).

2.2. Aan eiseres is op 15 januari 2004 door verweerder een voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting van € 1.827 toegekend. Deze teruggaaf is gedurende het jaar 2004 in maandelijkse termijnen uitbetaald. Eiseres heeft in het jaar 2004 geen inkomen genoten. Zij heeft geen aangifte IB/PVV gedaan.

2.3. Verweerder heeft met dagtekening 21 december 2007 aan eiseres een aanslag IB/PVV over het jaar 2004 opgelegd. Het te betalen bedrag is € 1.827. Daarnaast is aan eiseres € 252 heffingsrente in rekening gebracht.

2.4. De echtgenoot van eiseres heeft over het jaar 2004 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.341. Verweerder heeft op 26 januari 2007 de aanslag IB/PVV vastgesteld. Na verrekening van verliezen uit eerdere jaren is het belastbare inkomen uit werk en woning vastgesteld op nihil. Het belastbare inkomen uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 279. Na aftrek van de voor de echtgenoot geldende heffingskortingen is door hem geen belasting en premie verschuldigd.

2.5. De echtgenoot van eiseres heeft beroep ingesteld tegen de aan hem over het jaar 2004 opgelegde aanslag IB/PVV over het jaar 2002. In geschil was het antwoord op de vraag of verweerder de voorlopig toegekende heffingskortingen mocht terugvorderen en het antwoord op de vraag of terecht heffingsrente in rekening was gebracht. Naar aanleiding van de in september 2006 door het Gerechtshof Arnhem gedane schriftelijke uitspraak heeft de echtgenoot in het vierde kwartaal van 2006 en begin 2007 een drietal gesprekken gevoerd met verweerder.

3. Geschil

3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of terecht heffingsrente in rekening is gebracht.

3.2. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. Op grond van artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) wordt heffingsrente berekend bij het vaststellen van een aanslag IB/PVV. De heffingsrente wordt voor het jaar 2004 enkelvoudig berekend over een tijdvak dat aanvangt op de eerste dag na afloop van het tijdvak waarover belasting wordt geheven en eindigt op de dag van dagtekening van het aanslagbiljet. Ingevolge artikel 30h van de AWR wordt heffingrente in rekening gebracht over het positieve bedrag van een aanslag.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de regeling van de artikelen 8.8 en 8.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001 er toe leidt dat eiseres verplicht is de aan haar bij voorlopige teruggaaf toegekende heffingskorting terug te betalen. Op grond van de genoemde wettelijke regelingen is derhalve in beginsel terecht heffingsrente in rekening gebracht.

4.3. De berekening van heffingsrente heeft ten doel financieringsvoor- of nadelen weg te nemen. De omstandigheid dat een aanslag lang op zich laat wachten, heeft in het algemeen niet tot gevolg dat verweerder de heffingsrente moet matigen (Hoge Raad 22 maart 2000, BNB 2000/175). Wel heeft de Hoge Raad aangegeven dat schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of één van de andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, er toe kan leiden dat berekening van heffingsrente beperkt moet worden of achterwege moet blijven (zie bijvoorbeeld het arrest van 28 maart 2001, BNB 2001/297).

4.4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder uit eigen beweging een voorlopige teruggaaf heeft verleend. Tevens heeft zij aangevoerd dat zij niet wist dat zij de heffingskorting terug zou moeten betalen als haar echtgenoot niet voldoende IB/PVV verschuldigd zou zijn. Zij acht het onredelijk dat zij daardoor heffingsrente is verschuldigd.

4.5. De rechtbank verwerpt dit standpunt van eiseres. Verweerder heeft als gedingstuk ingebracht een afschrift van een door eiseres op 15 november 2003 ingediend schriftelijk verzoek om voorlopige teruggaaf algemene heffingskorting over het jaar 2004. Hieruit blijkt dat de voorlopige teruggaaf over het jaar 2004 niet automatisch, maar op verzoek door verweerder is toegekend. De enkele omstandigheid dat verweerder – als dienstverlening – wel automatisch aan eiseres dit aanvraagformulier heeft toegezonden, leidt er niet toe dat sprake is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel of één van de andere beginselen van behoorlijk bestuur.

4.6. In de door verweerder overgelegde toelichting bij het aanvraagformulier is het volgende opgenomen:

“U krijgt nooit meer uitbetaald dan uw fiscale partner over 2004 aan belasting en premie volksverzekeringen verschuldigd is. Dit geldt nadat rekening is gehouden met de heffingskortingen waar uw fiscale partner recht op heeft. Voorbeeld: U voldoet aan de voorwaarden voor uitbetaling van de algemene heffingskorting. Uw fiscale partner heeft een inkomen waarover hij € 700 aan belasting en premies verschuldigd is. U krijgt dan maximaal € 700 uitbetaald.”

Gelet op de tekst van deze passage heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres bij het doen van de aanvraag wist of in ieder geval kon weten dat zij de heffingskorting zou moeten terugbetalen als haar echtgenoot niet voldoende IB/PVV verschuldigd zou zijn. Tevens is van belang dat het gaat om een voorlopige teruggaaf.

4.7. Aan het vorenstaande doet niet af – zoals door eiseres in dit verband is aangevoerd - dat het belastbare inkomen uit werk en woning van de echtgenoot in het jaar 2004 nihil bedraagt ten gevolge van voorwaartse verliescompensatie. Anders dan eiseres heeft aangevoerd is de systematiek van voorwaartse verliesverrekening op 1 januari 2001 niet gewijzigd.

4.8. Eiseres heeft verder nog aangevoerd dat verweerder op 26 januari 2007 aan haar echtgenoot de definitieve (nihil-) aanslag over het jaar 2004 heeft opgelegd en op dat moment dus behoorde te beseffen dat aan eiseres ten onrechte bij voorlopige teruggaaf heffingskorting was verleend. Het ontbreken van een koppeling tussen de aan haar echtgenoot opgelegde aanslag en de aan eiseres verleende voorlopige teruggaaf is volgens eiseres een gebrek in het automatiseringssysteem van de Belastingdienst. Door dit te gebrek te accepteren en nog een lange periode te wachten met het opleggen van de aanslag heeft verweerder het aan zichzelf te wijten dat renteverlies wordt geleden.

4.9. Voor een vermindering van de verschuldigde heffingsrente op grond van het door eiseres veronderstelde gebrek in het automatiseringssysteem van de Belastingdienst ziet de rechtbank geen aanleiding. De massaliteit en complexiteit van de werkprocessen van de Belastingdienst brengen met zich dat aan die dienst ruimte moet worden geboden de door haar te verrichten werkzaamheden – waaronder het terugnemen van een voorlopige teruggaaf – naar eigen inzicht te plannen en uit te voeren. Dit uiteraard voor zover die werkzaamheden worden verricht binnen de wettelijke termijnen. De Staatssecretaris van Financiën heeft op vragen van de leden Crone en Dezentjé-Hamming geantwoord dat de controle op verleende voorlopige teruggaven aan het einde van de driejaarstermijn wordt uitgevoerd omdat op dat moment over de definitieve inkomensgegevens van zoveel mogelijk partners wordt beschikt (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, Aanhangsel handelingen, pagina 1459). Het is dus blijkbaar een bewuste keuze van de Belastingdienst om deze controle pas later uit te voeren. De rechtbank acht deze keuze verantwoord. Overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de termijn die is verstreken tot het opleggen van de definitieve aanslag IB/PVV aan eiseres te wijten is aan een gebrek – in de zin van een technische onvolkomenheid - in het automatiseringssysteem.

4.10. Eiseres heeft ook aangevoerd dat haar echtgenoot naar aanleiding van de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem in het vierde kwartaal van het jaar 2006 en in het begin van het jaar 2007 een drietal malen overleg heeft gevoerd met verweerder over diens aanslagen IB/PVV. Ter zitting is namens eiseres verklaard dat bij dit overleg de echtgenoot ook de belastingheffing van eiseres aan de orde heeft gesteld. Hij heeft namens eiseres voorgesteld de aan haar uitbetaalde heffingskortingen over 2003 en 2004 terug te storten. Dit voorstel werd afgewezen omdat dergelijke betalingen niet in het computersysteem van de Belastingdienst konden worden verwerkt, aldus eiseres.

4.11. Verweerder heeft niet weersproken dat deze gesprekken zijn gevoerd. Wel heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat de belastingaangelegenheden van eiseres pas na 26 januari 2007 aan de orde kunnen zijn gesteld, omdat pas op dat tijdstip zicht bestond op de fiscale positie van de echtgenoot over het jaar 2004.

4.12. Nu vaststaat dat er gesprekken zijn gevoerd en door verweerder onvoldoende is weersproken dat op enig moment de belastingaangelegenheden van eiseres aan de orde zijn gesteld, acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres in ieder geval begin februari 2007 kenbaar heeft gemaakt de aan haar verleende voorlopige teruggave te willen terugbetalen. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder deze wens moeten opvatten als een verzoek de voorlopige teruggaaf te herzien of een voorlopige aanslag op te leggen. Door dit achterwege te laten en de aanslag IB/PVV over het jaar 2004 pas op 21 december 2007 vast te stellen heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld. De rechtbank acht in dit geval een termijn van drie maanden voor het opleggen van een voorlopige aanslag een redelijke termijn. Dat betekent dat de vertraging vanaf 1 mei 2007 voor rekening van verweerder moet komen.

4.13. De omstandigheid dat eiseres over meerdere jaren is geconfronteerd met de verplichting heffingsrente te betalen wegens terugbetaling van de verleende voorlopige teruggaaf en hetgeen eiseres overigens nog heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat er een verdere vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente moet plaatsvinden.

4.14. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.

5. Proceskosten

De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 26,10 (kosten openbaar vervoer).

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- bepaalt dat de beschikking heffingsrente in die zin wordt herzien dat het tijdvak waarover heffingsrente wordt berekend eindigt op 30 april 2007 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 26,10, en wijst de Staat der

Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;

- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van

€ 39 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 28 oktober 2008

en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A.I. van Amsterdam, rechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.