Home

Rechtbank Arnhem, 21-10-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:2444 BG6053, AWB 07/5505

Rechtbank Arnhem, 21-10-2008, ECLI:NL:RBARN:2008:2444 BG6053, AWB 07/5505

Gegevens

Instantie
Rechtbank Arnhem
Datum uitspraak
21 oktober 2008
Datum publicatie
4 december 2008
ECLI
ECLI:NL:RBARN:2008:BG6053
Zaaknummer
AWB 07/5505

Inhoudsindicatie

Wet WOZ en AWR. Vernietiging beschikkingen vanwege onjuiste objectafbakening in vorige WOZ-procedure gevolgd door vaststelling (nieuwe) waardebeschikkingen en aanslagen ozb.

In geschil is of de onderhavige (nieuwe) beschikkingen alsmede de aanslagen ozb binnen de wettelijke termijn aan eiseres zijn opgelegd.

Voorts is in geschil of de waarde van de twee onderhavige woningen, die onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, niet te hoog is vastgesteld. De objectafbakening is niet meer in geschil. Bewijslastverdeling. Door verweerder gehanteerde vergelijkingsobjecten. Verbouwing na de waardepeildatum en voor de aanvang van het tijdvak. Taxatierapport ingebracht door eiseres. WOZ-waarde van één van de twee woningen door de rechtbank in goede justitie vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

registratienummer: AWB 07/5505

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

van 21 oktober 2008

inzake

[X], wonende te [Z], eiseres,

tegen

de heffingsambtenaar van de gemeente [P], verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Op 31 augustus 2007 zijn krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de volgende beschikkingen (hierna ook: WOZ-beschikkingen) vastgesteld:

- bij beschikking met nummer 24280 is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a straat 1], te [Z] (hierna: woning I ), per waardepeildatum 1 januari 2003, geldend voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006, vastgesteld op

€ 740.000;

- bij beschikking met nummer 18938 is de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a straat 2], te [Z] (hierna: woning II), per waardepeildatum 1 januari 2003, geldend voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld op

€ 160.000;

- bij beschikking met nummer 18968 is de waarde van woning I, per waardepeildatum 1 januari 2003, geldend voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en naar de toestand op 1 januari 2006, vastgesteld op € 740.000 en

- bij beschikking met nummer 18968 is de waarde van woning II, per waardepeildatum 1 januari 2003, geldend voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 en naar de toestand op 1 januari 2006, vastgesteld op € 160.000.

Op basis van de hiervoor genoemde WOZ-beschikkingen met nummer 24280 en 18938 zijn op 31 augustus 2007 aan eiseres op één aanslagbiljet met nummer 550180/3 voor het jaar 2005 de volgende aanslagen onroerende zaakbelastingen (hierna: ozb), opgelegd:

- ter zake van de eigendom van woning I een aanslag ten bedrage van € 528 en

- ter zake van de eigendom van woning II een aanslag ten bedrage van € 113.

Op basis van de hiervoor genoemde WOZ-beschikkingen met nummer 18968 zijn op 31 augustus 2007 voorts aan eiseres voor het jaar 2006 de volgende aanslagen ozb opgelegd:

- ter zake van de eigendom van woning I een aanslag met nummer 60723 ten bedrage van

€ 526 en

- ter zake van de eigendom van woning II een aanslag met nummer 599510 ten bedrage van € 113.

Eiseres heeft tegen de WOZ-beschikkingen met nummer 24280 en 18938 en de hiervoor genoemde aanslagen ozb betrekking hebbend op de jaren 2005 en 2006 bezwaar aangetekend.

Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 8 november 2007 de bezwaren ongegrond verklaard.

Eiseres heeft daartegen bij brief van 11 december 2007, ontvangen door de rechtbank op

12 december 2007, beroep ingesteld.

Tot de stukken behoort een brief afkomstig van het college van burgemeester en wethouders van [P] volgens welke, mede gelet op artikel 42, derde lid, van de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: BSR), de bevoegdheden met betrekking tot de afhandeling van de in geding zijnde zaken zijn overgedragen aan de heffingsambtenaar van de BSR.

BSR heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft bij brief van 2 juni 2008, door de rechtbank ontvangen op 5 juni 2008, en bij brief van 3 juli 2008, op dezelfde datum door de rechtbank ontvangen, nadere stukken ingediend. BSR heeft hiervan een afschrift ontvangen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2008 te Arnhem.

Namens eiseres zijn aldaar verschenen: de heren [Y] en [A] (achtereenvolgens de echtgenoot van eiseres en de zoon van eiseres).

Namens verweerder zijn verschenen: [B] en [C]

(taxateur).

2. Feiten

Eiseres is eigenaar van woning I alsmede van woning II.

Woning I, gebouwd in 1870, is een herenhuis en draagt de naam [D]. De inhoud van die woning is ongeveer 1300 m³; de oppervlakte van het perceel is ongeveer 3992 m². Bij de woning hoort een deel van 780 m³ die als berging in gebruik is.

Woning II is een woonboerderij, gebouwd omstreeks 1875. De inhoud is ongeveer 385 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 355 m². De woning is aangewezen als beschermd rijksmonument.

Woning I en woning II zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Verweerder heeft bij beschikking de waarde van woning I en woning II aanvankelijk vastgesteld op respectievelijk € 634.000 en € 411.000. Na bezwaar heeft verweerder die beschikkingen vernietigd vanwege een onjuiste objectafbakening. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld bij deze rechtbank. In dat beroep dat door deze rechtbank van het kenmerk 06/2316 is voorzien, is door deze rechtbank uitspraak gedaan op 8 maart 2007. Volgens die uitspraak heeft verweerder de waardebeschikkingen terecht vernietigd. Nadien heeft verweerder de onder 1 genoemde WOZ-beschikkingen vastgesteld en de daarop gebaseerde aanslagen opgelegd.

Door verweerder is voor elk van de woningen een taxatierapport overgelegd, opgemaakt op 14 april 2008, door [C], als taxateur verbonden aan [E].

In dit rapport staat onder meer vermeld dat de afbakening overeenkomt met het voorstel van eiseres daaromtrent.

De waarde van woning I is hierin vastgesteld op € 740.030 en als volgt gespecificeerd:

Woning (herenhuis) 1300 m³ € 260.000

Grond bij woning 3992 m² € 359.700

Zolder gelegen boven no 145 240 m³ € 39.840

De deel gelegen achter no 147 780 m³ € 78.000

Berging gelegen op perceel 514 15 m² € 2.490

Naast gegevens van woning I bevat dit taxatierapport gegevens van de volgende vergelijkingsobjecten:

adres bouw-jaar inhoud in m³ oppervlakte in m² verkoopda-tum verkoopprijs in €

[a straat 3], [Z] ca. 1913 840 995 16-05-2001 465.125

[b straat 1], [Q] ca. 1650 1282 2530 16-08-2002 680.000

[c straat 1], [Z] 1895 1200 5975 19-11-2003 725.000

In het taxatierapport dat van woning II is opgemaakt is de waarde van die woning vastgesteld op € 160.345 en als volgt gespecificeerd.

Woning 385 m³ € 85.085

Grond bij woning 355 m² € 75.260

€ 160.345

Naast gegevens van woning II bevat dit taxatierapport gegevens van de volgende vergelijkingsobjecten:

adres bouwjaar inhoud in m³ oppervlakte

m² verkoopdatum verkoopprijs in €

[a straat 4] ca. 1900 160 330 04-08-2004 165.000

[a straat 5] ca. 1900 335 250 16-12-2003 320.000

[a straat 6] ca 1929 375 370 04-04-2008 195.000

De taxateur heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat in het taxatierapport per abuis als verkoopdatum van het pand [a straat 6] in plaats van 4 november 2002 de datum 4 april 2008 is vermeld.

De woningen zijn door de taxateur niet inpandig opgenomen.

Eiseres heeft ter zake van woning II ([a straat 2]) een taxatierapport overgelegd. Dit rapport is opgesteld door [F] verbonden aan [G] gevestigd te [R] en gedagtekend 14 juni 2005. In dit rapport staat onder meer het volgende vermeld:

“Object Een gedeelte van de (woon)boerderij met ondergrong, erf, tuin en verder aanbehoren (…).

(…)

Erf, tuin en een ontsluiting naar de openbare weg ontbreken in de huidige toestand, hetgeen een eventuele verkoop aan derden ernstig belemmert.

(…)

De boerderij bevindt zich thans in een slechte bouwkundige staat en zal in overleg met Monumentenzorg grondig gerenoveerd dienen te worden. Ook de basisvoorzieningen zoals een ordentelijke keuken en badkamer ontbreken. Voor de noodzakelijke renovatie zijn inmiddels vergevorderde plannen ontwikkeld.”.

Volgens dit rapport is de WEV van woning II op 7 juni 2005 € 160.000 en, na een nog uit te voeren verbouwing waarvan de kosten zijn begroot op € 120.000, € 275.000.

Ter zitting is namens eiseres in verband met woning II onder meer verklaard:

- dat deze woning sinds 2002 niet meer bewoond is,

- dat voor een voorgenomen verbouwing van woning II in 2004 een bouwvergunning is afgegeven;

- dat de verbouwingswerkzaamheden zijn aangevangen in 2004 en nadien zijn stilgelegd vanwege technische problemen met de fundering;

- dat in ieder geval tot 13 april 2004, het tijdstip waarop de bouwtekeningen bij de gemeente zijn ingeleverd, de woning beschikte over een toilet, een eenvoudige keuken en een natte cel, waarin kon worden gedoucht;

- dat door taxateur [F] ten onrechte de zolder in de waardering is meegenomen;

- dat de woning anders dan in het rapport van [F] staat vermeld, wel beschikt over een toegang tot de openbare weg.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. zijn de onderhavige beschikkingen en de daarop gebaseerde aanslagen ozb binnen de

wettelijke termijn aan eiseres opgelegd?

2. is de waarde van woning I te hoog vastgesteld?

3. is de waarde van woning II te hoog vastgesteld?

Ter zitting is namens eiseres verklaard dat de afbakening van het object met nummer 145 niet meer in geschil is.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vaststelling van de waarde van woning I op de eerder vastgestelde waarde van

€ 634.000, vaststelling van de waarde van woning II op € 102.208 en vernietiging van de aanslagen ozb.

Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen door hen ter zitting naar voren is gebracht.

4. Beoordeling van het geschil

Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de betrokken aanslagen door verweerder niet tijdig zijn opgelegd. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft zij gewezen op rechtsoverweging 3.7.2. van het arrest van de Hoge Raad van 9 mei 2003, nr. 35.987, BNB 2003/270c (hierna: het Schipholarrest). Volgens eiseres is de periode van artikel 4:14 van de Awb waarnaar in dat arrest wordt verwezen, ongebruikt verstreken.

In het Schipholarrest heeft de Hoge Raad voor een geval waarin een onjuiste afbakening niet in bezwaar of beroep kan worden hersteld onder meer overwogen dat:

- de vastgestelde waardebeschikkingen moeten worden vernietigd;

- voor het juist afgebakende object een nieuwe waardebeschikking moet worden afgegeven;

- aanslagen in de onroerende zaaksbelastingen die zijn vastgesteld op basis van dergelijke onjuiste waardebeschikkingen gelden als ten onrechte vastgestelde aanslagen in de zin van artikel 18a, lid 1, van de AWR die binnen acht weken na de vernietiging van de desbetreffende waardebeschikkingen eveneens moeten worden vernietigd en

- ter zake van het juist afgebakende object binnen de in artikel 11, derde lid, van de AWR genoemde termijn nieuwe aanslagen kunnen worden opgelegd naar een bij een nieuwe waardebeschikking vastgestelde waarde.

In de door eiseres genoemde rechtsoverweging 3.7.2. van het Schipholarrest is, voor het geval de termijn van artikel 11, derde lid, van de AWR is verstreken, nog het volgende overwogen:

“Indien de termijn van artikel 11, lid 3, van de AWR is verstreken, kan naar aanleiding van een voor het juist afgebakende object gegeven nieuwe waardebeschikking op de voet van het bepaalde in arikel 18a, lid 3, van de AWR de te weinig geheven belasting worden nagevorderd. Daarbij is nog het volgende van belang. Uit artikel 18a, lid 2, van de AWR volgt dat de desbetreffende navorderingsaanslag moet worden opgelegd binnen acht weken nadat de nieuwe waardebeschikking onherroepelijk is geworden. In de wet is evenwel geen termijn opgenomen waarbinnen, op straffe van nietigheid van de nieuwe beschikking, van de bevoegdheid tot het geven van een nieuwe waardebeschikking gebruik moet worden gemaakt. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt echter mee dat de nieuwe beschikking moet worden gegeven binnen een redelijke termijn na de (onherroepelijke) vernietiging van de aanvankelijk gegeven waardebeschikkingen. Het bepaalde in de artikelen 4:13, lid 2, en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht is hierbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder aanvrager de belanghebbende is te verstaan en onder de ontvangst van de aanvraag de vernietiging van de aanvankelijk gegeven waardebeschikkingen.”.

Uit het voorgaande volgt dat verweerder, zoals hij in casu ook heeft gedaan, voor de juist afgebakende objecten, na vernietiging daarvan, nieuwe waardebeschikkingen en aanslagen kon vaststellen. Voor wat betreft de aanslagen volgt uit het Schipholarrest dat alleen wanneer de aanslagtermijn van artikel 11, derde lid, van de AWR is verstreken, geen primitieve aanslagen maar navorderingsaanslagen dienen te worden opgelegd. Anders dan eiseres kennelijk veronderstelt, wordt alleen in dat geval aan het niet in acht nemen van een redelijke termijn na het onherroepelijk worden van de aanvankelijk gegeven waardebeschikkingen, het gevolg verbonden dat de nadien opgelegde navorderingsaanslagen dienen te worden vernietigd. Een andere uitleg van het arrest zou bovendien niet aanvaardbaar zijn. Niet in te zien valt immers welk tekort aan rechtsbescherming er is in een geval waarin de nieuwe waardebeschikking wordt vastgesteld voordat de voor de aanslag geldende termijn van artikel 11, derde lid, van de AWR is verstreken. Alleen in het geval dat die termijn verstreken is, deed zich een tekort voor doordat in artikel 18a, tweede lid, van de AWR wel is bepaald dat de navorderingsaanslag moet worden opgelegd binnen acht weken nadat de nieuwe waardebeschikking onherroepelijk is geworden, maar het eindtijdstip daarvan zonder nadere regeling van de termijn waarbinnen de nieuwe waardebeschikking moet worden vastgesteld niet vaststond.

Op grond van artikel 11, derde lid, van de AWR vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van de aanslag door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan.

De aanslagen ozb betreffen de jaren 2005 en 2006. De daarmee verband houdende belastingschulden zijn ontstaan op respectievelijk 1 januari 2005 en 1 januari 2006. De aanslagen ozb zijn gedagtekend 31 augustus 2007. De beschikkingen zijn eveneens gedagtekend 31 augustus 2007. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de dag van de bekendmaking is gelegen na die van de dagtekening van de aanslagen.

Gelet op het voorgaande is bij het opleggen van de onderhavige aanslagen de wettelijk voorgeschreven termijn van drie jaren in acht genomen. De aanslagen zijn derhalve tijdig opgelegd. Er bestaat derhalve geen reden de aanslagen wegens overschrijding van de wettelijke termijn te vernietigen. Deze grief van eiseres kan dus niet slagen.

Waarde woning I ([a straat 1])

Eiseres stelt zich op het standpunt dat het verweerder niet is toegestaan om na vernietiging van de aanvankelijk vastgestelde beschikking de waarde van een object te verhogen. Volgens eiseres is daarvoor een nieuw feit nodig. Eiseres verwijst hiervoor naar artikel 27 van de Wet WOZ. Volgens eiseres kan gelet hierop de waarde van woning I niet hoger worden vastgesteld dan de aanvankelijk vastgestelde waarde van € 634.000.

Zoals hiervoor is overwogen, heeft de Hoge Raad in het Schipholarrest geoordeeld dat wanneer een object onjuist is afgebakend en de onjuiste afbakening niet in bezwaar of beroep kan worden hersteld, de vastgestelde waardebeschikking moet worden vernietigd en voor het juist afgebakende object een nieuwe waardebeschikking moet worden afgegeven. Dit geldt ook als dit tot een hogere waarde leidt dan die aanvankelijk voor het anders afgebakende object was vastgesteld. De aldus vastgestelde waardebeschikkingen zijn niet aan te merken als herzieningbeschikkingen in de zin van artikel 27, eerste lid, van de Wet WOZ voor de vaststelling waarvan een nieuw feit nodig is. Het stond verweerder dus vrij om de waarde van bestanddelen van het object opnieuw vast te stellen. Hieraan staat niet in de weg dat de fout in de objectafbakening er niet in bestond dat één object ten onrechte was aangemerkt als twee objecten, zodat vernietiging van de aanvankelijk gegeven beschikking noodzakelijk was. Dat geldt ook in een geval als dit waarin een object te klein afgebakend is. Deze grief kan daarom niet slagen.

Nu de objectafbakening niet meer in geschil is en eiseres overigens geen grieven heeft aangevoerd betreffende de vastgestelde waarde daarvan, moet ervan worden uitgegaan dat deze waarde juist is. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Waarde woning II ( [a straat 2])

Eiseres heeft aangevoerd dat de waarde van woning II te hoog is vastgesteld. Volgens eiseres wordt de woning sinds november 2002 niet meer bewoond en heeft de woning geen sanitaire voorzieningen en keuken. Ter ondersteuning van haar standpunt verwijst eiseres naar het onder 2 genoemde taxatierapport van [F] van 14 juni 2005.

Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer, ofwel de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, van die Wet wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak heeft op de waardepeildatum naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet WOZ zoals dat luidde van

1 januari 2002 tot en met 31 december 2006 en voor zover hier van belang, wordt wanneer een onroerende zaak in de twee jaren voorafgaand aan het begin van het tijdvak waarvoor de waarde is vastgesteld, wijzigt als gevolg van een verbouwing, in afwijking van

artikel 18, eerste lid, van die wet, de waarde bepaald naar de staat van die zaak bij het begin van het tijdvak.

De bewijslast van de juistheid van de aan de woning toegekende waarde rust op verweerder. Ter onderbouwing van de door hem verweerder verdedigde waarde van de onroerende zaak heeft verweerder het onder 2 genoemde taxatierapport, opgemaakt op 14 april 2008 opgemaakt door [C], overgelegd.

In het door verweerder overgelegde taxatierapport zijn de verkoopcijfers opgenomen van drie vergelijkingsobjecten. Het object [a straat 4], acht de rechtbank minder goed vergelijkbaar, omdat dit object een aanzienlijk kleinere inhoud had dan [a straat 2] en ook omdat de verkoopdatum te ver, want meer dan anderhalf jaar, is verwijderd van de peildatum. Dit object zal de rechtbank om die reden buiten beschouwing laten. De rechtbank acht de andere vergelijkingsobjecten, te weten [a straat 5] en [a straat 6], in beginsel wel vergelijkbaar met [a straat 2].

Uit het taxatierapport blijkt echter niet dat verweerder, hoewel deze gelet op de aanvraag van de bouwvergunning hiervan wel op de hoogte moet zijn geweest, rekening heeft gehouden met de verbouwing waarmee in 2004, derhalve na de waardepeildatum en voor de aanvang van het tijdvak, een aanvang is genomen. Hierdoor is niet aannemelijk geworden dat de woning rekening houdend met de staat waarin die woning zich op 1 januari 2005 bevond, op de waardepeildatum, 1 januari 2003, een waarde in het economische verkeer had van

ten minste € 160.000.

Eiseres verdedigt een waarde per waardepeildatum van € 102.208. Eiseres heeft die waarde berekend door uitgaande van de taxatie van [F] daarop de waarde van de grond en de zolder in mindering te brengen en de waarde van de tuin bij te tellen.

Uit de verklaringen die namens eiseres ter zitting zijn afgelegd, blijkt dat het rapport van [F] onjuistheden bevat, zoals het gegeven dat de woning geen toegang geeft tot de openbare weg. Ook bevat het rapport tegenstrijdigheden over onder meer de tuin. Overigens is het rapport heel summier. Gelet op het voorgaande kan het rapport van [F] geen goed uitgangspunt bieden voor de vaststelling van de waarde op de peildatum. De berekening van eiseres die daarop steunt, vormt daarom geen goede onderbouwing van de waarde.

Nu de rechtbank beide partijen niet kan volgen in de door hen verdedigde waarde, zal de rechtbank zelf de waarde van woning II vaststellen. Gelet op het vorenstaande en rekening houdend met alle feiten en omstandigheden en hetgeen door partijen daaromtrent naar voren is gebracht, zal de rechtbank de waarde op peildatum 1 januari 2003 naar de toestand op

1 januari 2005 in goede justitie vaststellen op € 150.000.

Gelet op het vooroverwogene dient het beroep voor wat betreft [a straat 2] gegrond te worden verklaard. De hierop gebaseerde aanslagen dienen dienovereenkomstig te worden verminderd.

5. Proceskosten

Eiseres heeft niet gesteld kosten te hebben gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet daarom geen aan¬lei¬ding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de voor woning I vastgestelde waarde (beschikking met nummer 24280) ongegrond;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de in verband met woning I voor het jaar 2005 opgelegde aanslag onroerende zaaksbelasting 2005 ongegrond;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de in verband met woning I voor het jaar 2006 opgelegde aanslag onroerende zaaksbelasting 2006 ongegrond;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de voor woning II vastgestelde waarde (beschikking met nummer 18938) gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de voor woning II vastgestelde waarde (beschikking met nummer 18938) ;

- vermindert de waarde van woning II tot een bedrag van € 150.000 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de in verband met woning II voor het jaar 2005 voor woning II opgelegde aanslag onroerende zaaksbelasting gegrond;

- gelast verweerder de voor het jaar 2005 in verband met woning II opgelegde aanslag onroerende zaaksbelasting te verminderen uitgaande van een waarde van die woning van € 150.000;

- verklaart het beroep tegen de uitspraak op bezwaar betreffende de in verband met woning II voor het jaar 2006 voor woning II opgelegde aanslag onroerende zaaksbelasting gegrond;

- gelast verweerder de voor het jaar 2006 in verband met woning II opgelegde aanslag onroerende zaaksbelasting te verminderen uitgaande van een waarde van die woning van € 150.000 en

- gelast dat de gemeente [P] het door eiseres betaalde griffierecht van € 39 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 21 oktober 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.